DE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DEROMEINEN

HOOFDSTUK 2.

1 Paulus wederlegt een tegenwerping dergenen die meenden daardoor rechtvaardig te zijn, omdat zij zulke gruwelijke zonden openbaarlijk niet bedreven, maar dezelve in anderen veroordeelden. 3 En die meenden dat zij in de genade Gods stonden, omdat Hij hun in deze wereld goeddeed en zegende. 5 Verklaart daarentegen, dat God zonder aanzien van personen alle mensen zal oordelen, niet naar hun uitwendige gelaat of staat, maar naar hun werken, zowel inwendige als uitwendige. 12 En dat zowel de Joden, die de wet hadden, als de heidenen, die de geschreven wet niet hadden. 17 Hij beneemt den Joden het gevoelen, dat zij door de kennis der wet en onderrichting van anderen in dezelve, zouden rechtvaardig worden. 25 Of door de besnijdenis en andere uiterlijke voordelen die de Joden hadden boven de heidenen. 28 Lerende welke de rechte Joden en de rechte besnijdenis zijn.

Gods oordeel ook over de Joden
1

DAAROM1 zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt, 2die anderen oordeelt; awant waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelven; want gij, die anderen oordeelt, 3doet dezelfde dingen.

2

En 4wij weten dat het oordeel Gods 5naar waarheid is over degenen die zulke dingen doen.

3

En denkt gij dit, o mens, die oordeelt degenen die zulke dingen doen, en 6dezelve doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden?

4

Of veracht gij 7den rijkdom Zijner 8goedertierenheid en 9verdraagzaamheid en b10lankmoedigheid, cniet wetende dat de goedertierenheid Gods u 11tot bekering leidt?

5

Maar naar uw 12hardigheid en onbekeerlijk hart d13vergadert gij uzelven toorn als een schat 14in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods,

6

eWelke een iegelijk 15vergelden zal naar zijn werken:

7

Dengenen wel, die, met 16volharding 17in goed doen, heerlijkheid en eer en 18onverderfelijkheid zoeken, het eeuwige leven;

8

fMaar dengenen 19die twistgierig zijn, en die 20der waarheid ongehoorzaam, doch der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, zal verbolgenheid en 21toorn vergolden worden;

9

22Verdrukking en benauwdheid over alle ziel des mensen die het kwade werkt, eerst van den Jood, en ook van den Griek;

10

Maar 23heerlijkheid en eer en vrede een iegelijk die het goede werkt, eerst den Jood, en ook den Griek.

11

gWant er is geen aanneming 24des persoons bij God.

12

Want zovelen als er 25zonder wet gezondigd hebben, zullen ook 26zonder wet verloren gaan; en zovelen als er 27onder de wet gezondigd hebben, zullen 28door de wet geoordeeld worden;

13

(hWant 29de hoorders der wet 30zijn niet rechtvaardig voor God, maar 31de daders der wet zullen 32gerechtvaardigd worden.

14

Want wanneer de heidenen, die 33de wet niet hebben, van nature 34de dingen doen die der wet zijn, dezen de wet niet hebbende, 35zijn zichzelven een wet;

15

Als die 36betonen 37het werk der wet geschreven in hun harten, hun consciëntie medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen 38beschuldigende of ook 39ontschuldigende.)

16

i40In den dag wanneer God de verborgen dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, 41naar mijn Evangelie.

Het bezit van de wet baat niet
17

Zie, 42gij wordt 43een Jood genaamd, k44en rust op de wet, en 45roemt op God,

18

En gij weet Zijn wil, en beproeft de dingen 46die daarvan verschillen, 47zijnde onderwezen uit de wet;

19

En gij betrouwt uzelven te zijn een leidsman der blinden, een licht dergenen die in duisternis zijn,

20

Een onderrichter der onwijzen en een leermeester 48der onwetenden, hebbende 49de gedaante der kennis en der waarheid in de wet.

21

Die dan een ander leert, 50leert gij uzelven niet? Die predikt dat men niet stelen zal, 51steelt gij?

22

Die zegt dat men geen overspel doen zal, doet gij overspel? Die van de afgoden een gruwel hebt, 52berooft gij het heilige?

23

Die op de wet roemt, onteert gij God door de overtreding der wet?

24

Want de Naam Gods wordt 53om uwentwil gelasterd onder de heidenen, lgelijk geschreven is.

De besnijdenis niet genoegzaam
25

Want de besnijdenis is wel nut, 54indien gij de wet doet; maar indien gij een overtreder der wet zijt, zo is uw besnijdenis 55voorhuid geworden.

26

Indien dan 56de voorhuid de 57rechten der wet bewaart, zal niet 58zijn voorhuid 59tot een besnijdenis gerekend worden?

27

En zal 60de voorhuid, die uit de natuur is, 61als zij de wet volbrengt, 62u niet oordelen, die door 63de letter en besnijdenis een overtreder der wet zijt?

28

mWant die 64is niet een Jood, die het 65in het openbaar is, noch die is 66de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is;

29

Maar die is 67een Jood, die het in het verborgene is; en n68de besnijdenis des harten, 69in den geest, niet 70in de letter, is de besnijdenis; 71wiens lof 72niet is uit de mensen, 73maar uit God.