DE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DEROMEINEN

HOOFDSTUK 13.

1 De apostel vermaant voorts de gelovigen zich den overheden met schuldige gehoorzaamheid te onderwerpen, dewijl hun beroeping van God is, en die zulks niet doen, daarmede zichzelven straffen op den hals halen, en hun consciënties kwetsen. 6 En gebiedt dienvolgens hun ook tol en schatting te betalen en allen eerbied te bewijzen. 8 Daarna vermaant hij hen tot oefening der broederlijke liefde, met een aanhaling van de geboden van de tweede tafel der wet. 11 Eindelijk vermaant hij hen, alzo de nacht der onwetendheid voorbij is en het licht des Evangelies hun is verschenen, dat zij zich wachten van dronkenschap, hoererij, haat, twist en diergelijke zonden, en naar de deugden daartegen strijdende, trachten. 14 En te dien einde den Heere Christus aantrekken, afleggende de verzorging des vleses tot lusten.

Gehoorzaamheid aan het gezag
1

ALLEa 1ziel zij 2den machten 3over haar gesteld, 4onderworpen; bwant er is 5geen macht 6dan van God, en de machten 7die er zijn, die zijn van God 8geordineerd.

2

Alzo dat die zich 9tegen de macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat; en die ze wederstaan, zullen over zichzelven 10een oordeel 11halen.

3

Want 12de oversten zijn niet 13tot een vrees 14den goeden werken, maar 15den kwaden. 16Wilt gij nu de macht niet vrezen, doe het goede, en gij zult 17lof van haar hebben;

4

Want zij is 18Gods dienares, 19u ten goede. Maar indien gij 20kwaad doet, 21zo vrees; want zij 22draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, 23een wreekster 24tot straf dengene die kwaad doet.

5

Daarom is het 25nodig onderworpen te zijn, niet alleenlijk 26om der straffe, maar ook 27om der consciëntie wil.

6

Want 28daarom 29betaalt gij ook 30schattingen; 31want zij zijn 32dienaars Gods, 33in ditzelve 34geduriglijk bezig zijnde.

7

cZo 35geeft dan 36een iegelijk wat gij schuldig zijt, 37schatting dien gij de schatting, 38tol dien gij den tol, vreze 39dien gij de vreze, eer 40dien gij de eer schuldig zijt.

De liefde de vervulling der wet
8

41Zijt niemand iets schuldig, 42dan elkander lief te hebben; dwant die 43den ander liefheeft, die heeft 44de wet 45vervuld.

9

Want dit: e46Gij zult geen overspel doen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis geven, gij zult niet begeren, en zo er enig ander gebod is, wordt 47in dit woord als in een hoofdsom begrepen, namelijk in dit: fGij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven.

10

48De liefde doet den naaste geen kwaad. Zo is dan de liefde 49de vervulling der wet.

11

En dit zeg ik temeer, g50dewijl wij de gelegenheid des tijds weten, dat het de ure is dat wij nu uit 51den slaap opwaken; want 52de zaligheid 53is ons nu nader dan 54toen wij eerst geloofd hebben.

12

hDe 55nacht is 56voorbijgegaan en 57de dag 58is nabijgekomen. iLaat ons dan 59afleggen 60de werken der duisternis en 61aandoen 62de wapenen 63des lichts.

13

Laat ons, 64als in den dag, k65eerlijk 66wandelen, lniet in 67brasserijen en 68dronkenschappen, mniet 69in slaapkamers en 70ontuchtigheden, nniet in twist en nijdigheid;

14

oMaar 71doet aan 72den Heere Jezus Christus, pen 73verzorgt 74het vlees niet tot 75begeerlijkheden.