HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 71.

De profeet zijnde in gevaar van achterhaald en overvallen te worden, betuigt zijn vertrouwen op God alleen, Dien hij bidt om haastige verlossing van zijn listige en wrede vijanden, volgens de gunst die Hij hem tevoren, ja, van der jeugd aan, bewezen heeft, gevende hem altoos oorzaak om Zijn Naam te loven, dat hij ook bestendiglijk belooft te doen, biddende meteen om volstandigheid en behoudenis in zijn ouderdom, en daarop vertrouwende, belooft Gode plechtige dankbaarheid.

Bede om bewaring in den ouderdom
1

OP U, o HEERE, abetrouw ik; laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid.

2

Red mij door Uw 1gerechtigheid en bevrijd mij; neig Uw oor tot mij en verlos mij.

3

Wees mij tot een 2Rotssteen om daarin te wonen, om geduriglijk daarin te gaan; Gij hebt 3bevel gegeven 4om mij te verlossen, want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burcht.

4

Mijn God, bevrijd mij van de 5hand des goddelozen, van de 6hand desgenen die 7verkeerdelijk handelt, en des 8opgeblazenen.

5

Want Gij zijt mijn Verwachting, Heere HEERE, mijn Vertrouwen van mijn jeugd aan.

6

Op U heb ik gesteund van den buik aan; van mijner moeders ingewand aan zijt Gij mijn 9Uithelper; 10mijn lof is geduriglijk van U.

7

Ik ben 11velen als een 12wonder geweest; doch Gij zijt mijn sterke Toevlucht.

8

Laat mijn mond 13vervuld worden met Uw lof, den gansen dag met Uw heerlijkheid.

9

Verwerp mij niet in den tijd des 14ouderdoms; verlaat mij niet, terwijl mijn kracht vergaat.

10

Want mijn vijanden spreken van mij; en die op mijn 15ziel 16loeren, beraadslagen tezamen,

11

Zeggende: God heeft hem verlaten; 17jaagt na en grijpt hem, want er is geen 18verlosser.

12

O God, wees niet verre van mij; mijn God, 19haast U tot mijn hulp.

13

bLaat hen beschaamd worden, laat hen 20verteerd worden, die mijn ziel tegen zijn; laat hen met smaad en schande overdekt worden, die mijn 21kwaad zoeken.

14

Doch ik zal geduriglijk hopen, en zal al Uw lof 22nog groter maken.

15

Mijn mond zal Uw gerechtigheid vertellen, den gansen dag Uw heil, hoewel ik de 23getallen niet weet.

16

Ik zal 24heengaan in de mogendheden des Heeren HEEREN; ik zal Uw gerechtigheid 25vermelden, de Uwe alleen.

17

O God, Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan, en tot nog toe verkondig ik Uw wonderen.

18

Daarom ook, 26terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God, totdat ik 27dit geslacht verkondige Uw 28arm, allen 29nakomelingen Uw 30macht.

19

31Ook is Uw gerechtigheid, o God, tot in de hoogte; 32Gij, Die grote dingen gedaan hebt; o God, wie is U gelijk?

20

Gij, Die mij 33vele benauwdheden en 34kwaden hebt doen zien, zult 35mij 36weder levend maken, en zult 37mij weder ophalen uit de 38afgronden der aarde.

21

Gij zult mijn grootheid vermeerderen en mij 39rondom vertroosten.

22

Ook zal ik U loven met het instrument der luit, Uw trouw, mijn God; ik zal U psalmzingen met de harp, o 40Heilige Israëls.

23

Mijn lippen zullen juichen, wanneer ik U zal psalmzingen, en mijn ziel, die Gij verlost hebt.

24

Ook zal mijn tong Uw gerechtigheid den gansen dag uitspreken, want zij zijn beschaamd, 41want zij zijn schaamrood geworden, die mijn 42kwaad zoeken.