HET *BOEK DERPSALMEN
PSALM 28.
David bidt zeer vuriglijk voor zichzelven en tegen zijn vijanden, welker goddeloosheid hij beschrijft; en gevoelende de vrucht zijns gebeds, looft hij God en bidt om de behoudenis der ganse kerk.
Hoor de stem mijner smekingen als ik tot U roep, als ik mijn 3handen ophef 4naar de aanspraakplaats Uwer heiligheid.
Geef hun naar hun doen en naar de boosheid hunner handelingen; geef hun naar hunner handen werk; doe hun vergelding tot hen wederkeren.
Omdat zij niet letten op de daden des HEEREN, noch op het werk Zijner handen, zo zal Hij hen afbreken en zal hen niet 6bouwen.
7Geloofd zij de HEERE, want Hij heeft de stem mijner smekingen gehoord.
De HEERE is mijn Sterkte en mijn Schild, op Hem heeft mijn hart vertrouwd en ik ben geholpen; dies springt mijn hart van vreugde, en ik zal Hem met mijn gezang loven.
De HEERE is 8hunlieder Sterkte, en Hij is de Sterkheid der 9verlossingen Zijns gezalfden.
10Verlos Uw volk en zegen Uw erve, en 11weid hen, en 12verhef hen tot in der eeuwigheid.