HET BOEKPREDIKERHET BOEK ECCLESIASTES, OFPREDIKER,IN HET HEBREEUWS GENAAMDKOHELETH
HOOFDSTUK 6.
In dit hoofdstuk verhaalt de Prediker de ellende der karige en gierige mensen, dien God het hart niet geeft om hun goederen te gebruiken, oordelende dat de rijkdom denzelven geenszins dienstig is om de tijdelijke gelukzaligheid te verkrijgen; maar dat hij integendeel denzelven hinderlijk is.
ER is een kwaad dat ik gezien heb onder de zon, en het is veel onder de mensen:
Een man denwelken God gegeven heeft rijkdom en goederen en eer; en hij heeft 1voor zijn ziel geens dings gebrek van alles wat hij begeert; en 2God geeft hem de macht niet om daarvan te eten, maar dat 3een vreemd man 4dien opeet. Dit is ook ijdelheid en een kwade smart.
Indien een man 5honderd kinderen gewon en vele jaren leefde, zodat de dagen zijner jaren vele waren, doch zijn ziel niet verzadigd werd van 6het goed en 7hij ook geen begrafenis had; 8ik zeg dat een misdracht beter is dan hij.
Want 9met ijdelheid 10komt 11zij en 12in duisternis gaat zij weg, en 13met duisternis wordt haar naam bedekt.
Ja, ofschoon 16hij tweemaal duizend jaren leefde, en het goede niet 17zag; 18gaan zij niet allen 19naar één plaats?
Al de arbeid des mensen 20is voor zijn mond; en 21nochtans wordt de begeerlijkheid niet vervuld.
Want 22wat heeft de wijze meer dan de zot? 23Wat heeft 24de arme meer, 25die voor de levenden weet te wandelen?
26Beter is het aanzien der ogen dan het wandelen der begeerlijkheid. 27Dit is ook ijdelheid en kwelling des geestes.
28Wat ook iemand zij, alrede is zijn 29naam genoemd, en het is bekend 30dat hij een mens is; en dat hij niet kan rechten 31met Dien Die sterker is dan hij.
Voorwaar, 32er zijn vele dingen die de ijdelheid vermeerderen; wat heeft de mens te meer daarvan?