HET BOEKPREDIKERHET BOEK ECCLESIASTES, OFPREDIKER,IN HET HEBREEUWS GENAAMDKOHELETH
HOOFDSTUK 5.
Salomo onderwijst de gemeente hoe zij zich gedragen zal in het oefenen van den uiterlijken godsdienst, vs. 1, enz. Daarna hoe men zich gedragen zal als men ziet dat de regenten geen gerechtigheid oefenen, 7. Welke de beste nering is, 8. IJdelheid des rijkdoms en der gierigheid, 9. Verder leert hij dat des mensen gelukzaligheid bestaat in het vrolijk genieten der gaven Gods, 17. Hetwelk te kunnen doen ook een gave Gods is, 18.
WEES1 niet te snel met uw mond en uw hart haaste niet 2een woord voort te brengen voor Gods aangezicht; want God is in den hemel en 3gij zijt op de aarde; daarom, 4laat uw woorden weinig zijn.
Want 5gelijk de droom komt door veel bezigheid, alzo de stem des zots door de veelheid der woorden.
aWanneer gij een gelofte aan God zult beloofd hebben, stel niet uit dezelve te betalen, want Hij heeft geen lust 6aan de zotten; wat gij zult beloofd hebben, betaal het.
bHet is beter dat gij niet belooft, dan dat gij belooft en niet betaalt.
Laat uw mond niet toe, dat hij 7uw vlees 8zou doen zondigen; 9en zeg niet voor het aangezicht 10des Engels, dat het 11een dwaling was; 12waarom zou God grotelijks toornen 13om uwer stemme wil, en 14verderven het werk uwer handen?
Want 15gelijk cin de veelheid der dromen ijdelheden zijn, alzo 16in vele woorden; 17maar vrees gij God.
18Indien gij de onderdrukking des armen en de beroving des gerichts en der gerechtigheid ziet in een landschap, 19verwonder u niet over zulk een 20voornemen; want Die 21hoger is dan de hoge, 22neemt er acht op; en daar zijn 23hogen 24boven henlieden.
25Het profijt des aardrijks, dat is 26voor allen; de koning zelf 27wordt van het veld gediend.
Die het geld liefheeft, wordt van het geld niet zat; en 28wie den overvloed liefheeft, wordt van het inkomen niet zat. Dit is ook ijdelheid.
29Waar het goed vermenigvuldigt, daar vermenigvuldigen ook die het eten; 30wat nuttigheid 31hebben dan de 32bezitters daarvan, 33dan het gezicht hunner ogen?
34De slaap des arbeiders is zoet, hij hebbe weinig of veel gegeten; maar 35de zatheid des rijken laat hem niet slapen.
Er is een 36kwaad dat krankheid aanbrengt, hetwelk ik zag onder de zon: 37rijkdom, van 38zijn bezitters bewaard tot 39hun eigen kwaad.
Of de rijkdom zelf vergaat 40door een moeilijke bezigheid; en 41hij gewint een zoon, en 42er is niet met al in zijn hand.
Gelijk als 43hij voortgekomen is uit zijner moeders buik, alzo zal hij naakt wederkeren, gaande gelijk hij gekomen was; en dhij zal niet medenemen 44van zijn arbeid, dat hij met zijn hand zou wegdragen.
Daarom is dit ook een kwaad dat krankheid aanbrengt: dat hij in alle manier gelijk hij 45gekomen is, alzo 46heengaat; en wat voordeel is het hem, dat hij 47in den wind gearbeid heeft?
Dat hij ook al zijn dagen 48in duisternis gegeten heeft, en dat hij veel verdriet gehad heeft, ook 49zijn krankheid en 50onstuimigen toorn?
Zie, wat ik gezien heb, eeen goede zaak die schoon is: 51te eten en te drinken, en te 52genieten het goede van al zijn arbeid, dien hij bearbeid heeft onder de zon, gedurende het getal der dagen zijns levens, hetwelk God hem geeft, f53want dat is zijn deel.
Ook een iegelijk mens aan denwelken God rijkdom en goederen gegeven heeft, en Hij 54geeft hem de macht om daarvan te eten, en om zijn deel te nemen, en om zich te verheugen van zijn arbeid, datzelve is een gave Gods.
Want 55hij zal niet veel gedenken aan de dagen zijns levens, 56dewijl hem God verhoort in 57de blijdschap zijns harten.