HET BOEKPREDIKERHET BOEK ECCLESIASTES, OFPREDIKER,IN HET HEBREEUWS GENAAMDKOHELETH
HOOFDSTUK 10.
Salomo recommandeert een iegelijk de wijsheid, en waarschuwt een iegelijk voor de dwaasheid, vs. 1, enz. En hij vermaant hoe men zich bij den koning houden zal, als hij vertoornd is, 4. Hoewel het dikwijls geschiedt dat loze lieden van den koning verheven en vromen veracht worden, 5. Daarna spreekt hij van de onvoorzichtigheid van enige mensen, 8. En hij leert wederom hoe profijtelijk de wijsheid, en hoe schadelijk de dwaasheid is, 10, enz. Inzonderheid in een prins, 16, enz. Dien men niet vloeken zal, 20.
EEN1 dode vlieg doet 2de zalf des apothekers stinken en opwellen; 3alzo een weinig dwaasheid een man die kostelijk is 4van wijsheid en van eer.
5Het hart des wijzen is tot zijn rechter-, maar het hart eens zots 6is tot zijn linkerhand.
En ook wanneer de dwaas op den weg wandelt, 7zijn hart ontbreekt hem, en 8hij zegt 9tot een iegelijk dat hij dwaas is.
Als 10de geest des heersers tegen u oprijst, verlaat 11uw plaats niet; want het is 12medicijn, het 13stilt grote zonden.
Er is nog een kwaad dat ik gezien heb onder de zon, als een 14dwaling die van het aangezicht des oversten 15voortkomt:
16Een dwaas wordt gezet 17in grote hoogheden, maar 18de rijken zitten 19in de laagte.
Ik heb 20knechten te paard gezien, en 21vorsten gaande als knechten 22op de aarde.
23Wie aeen kuil graaft, zal daarin vallen; en wie een muur doorbreekt, 24een slang zal hem bijten.
Wie 25stenen 26wegdraagt, 27zal smart daardoor lijden; wie hout klieft, zal daardoor 28in gevaar zijn.
Indien 29hij 30het ijzer heeft stomp gemaakt en hij slijpt 31de snede niet, 32dan moet 29hij meerder kracht tewerkstellen; 33maar de wijsheid is een uitnemende zaak om iets recht te maken.
Indien de slang gebeten heeft 34eer de bezwering geschied is, dan 35is er geen nuttigheid voor den allerwelsprekendsten bezweerder.36
De woorden van den mond eens wijzen 37zijn aangenaam, maar de lippen eens zots 38verslinden hemzelven.
Het begin der woorden zijns monds is dwaasheid, en het einde 39zijns monds 40is boze dolligheid.
41De dwaas maakt wel vele woorden, maar de mens weet niet wat het zij dat geschieden zal; en 42wat na hem geschieden zal, wie zal het hem te kennen geven?
De arbeid der zotten maakt 43een iegelijk van hen moede, 44dewijl zij niet weten naar de stad te gaan.
bWee u, 45land, welks koning 46een kind is, en cwelks 47vorsten 48in den morgenstond 49eten.
Welgelukzalig zijt gij, land, welks koning 50een zoon der edelen is, en welks vorsten 51te rechter tijd eten, 52tot sterkte en niet tot drinkerij.
Door 53grote luiigheid 54verzwakt het gebinte, en 55door slapheid der handen 56wordt het huis doorlekkende.
57Men maakt 58maaltijden om te 59lachen, en de wijn verheugt 60de levenden, en het 61geld verantwoordt alles.
dVloek den koning niet, zelfs 62in uw gedachte, en vloek den rijke niet in het binnenste uwer slaapkamer; 63want het gevogelte des hemels zou de stem 64wegvoeren, en 65het gevleugelde zou 66het woord 67te kennen geven.