HET VIERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDNUMERI
HOOFDSTUK 31.
Den Israëlieten wordt geboden krijg te voeren tegen de Midianieten, vs. 1, enz. Met een leger van twaalfduizend mannen, en Pinehas, den zoon van Eleazar, 4. Dewelke de Midianieten overwinnen, 7. Keren weder tot de hunnen, met de gevangenen en den buit, 12. Worden van Mozes onthaald met berisping over hetgeen zij kwalijk gedaan hadden, 14. En met bevel van hetgeen zij doen zouden, 17. Wet rakende de deling van den buit, 25. Met de uitvoering der wet en de som van den buit, 31. En het deel des HEEREN, dat den priesters en Levieten toekwam, 41. De oversten van het heir doen den HEERE een offerande, 48. Die in den tabernakel ter gedachtenis bewaard werd, 54.
EN de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
aNeem de 1wraak der kinderen Israëls van de Midianieten; 2bdaarna zult gij verzameld worden tot uw volken.
Mozes dan sprak tot het volk, zeggende: Dat zich mannen uit u 3ten strijde toerusten, en dat zij tegen de Midianieten zijn om de wraak 4des HEEREN te doen aan de Midianieten.
5Van elken stam onder alle stammen Israëls zult gij eenduizend ten strijde zenden.
Alzo werden geleverd uit de duizenden Israëls duizend van elken stam, twaalfduizend toegerusten ten strijde.
En Mozes zond hen ten strijde, duizend van elken stam, hen en 6Pínehas, den zoon van Eleázar den priester, ten strijde, met de 7heilige vaten, en de trompetten des geklanks in zijn hand.
En zij streden tegen de Midianieten, gelijk als de HEERE Mozes geboden had; en zij doodden al wat mannelijk was.
Daartoe doodden zij boven hun verslagenen de 8koningen der Midianieten, cEvi en Rekem en 9Zur en Hur en Reba, vijf koningen der Midianieten; ook doodden zij met het zwaard 10Bíleam, den zoon van Beor.
Maar de kinderen Israëls namen de vrouwen der Midianieten en hun kinderkens gevangen; zij roofden ook al hun beesten en al hun vee en al hun vermogen.
Voorts al hun steden 11met hun woonplaatsen, en al hun burchten, verbrandden zij met vuur.
dEn zij namen al den roof en al den buit, van mensen en van beesten.
Daarna brachten zij de 12gevangenen en den buit en den roof tot Mozes en tot Eleázar, den priester, en tot de vergadering der kinderen Israëls in het leger, in de vlakke velden van Moab, dewelke zijn aan de 13Jordaan van Jericho.
Maar Mozes en Eleázar, de priester, en alle oversten der vergadering gingen uit hun tegemoet, tot buiten voor het leger.
En Mozes werd grotelijks vertoornd tegen de bevelhebbers des heirs, de hoofdlieden der duizenden en de hoofdlieden der honderden, die uit den strijd van dien oorlog kwamen.
En Mozes zeide tot hen: 14Hebt gij dan alle vrouwen laten leven?
Zie, dezen waren door eBíleams 15raad den kinderen Israëls om oorzaak der overtreding tegen den HEERE te geven, in de zaak van Peor; waardoor 16die plaag werd onder de vergadering des HEEREN.
fNu dan, doodt al wat mannelijk is onder de kinderkens; en doodt alle vrouw die 17door bijligging des mans een man 18bekend heeft.
Doch al de kinderkens 19van vrouwelijk geslacht, die de bijligging des mans niet bekend hebben, laat voor ulieden leven.
En gijlieden, legert u buiten het leger 20zeven dagen; eenieder die een 21mens gedood, en eenieder die een verslagene zal aangeroerd hebben, zal zich op den derden dag en op den zevenden dag 22ontzondigen, gij en uw gevangenen.
Ook zult gij alle kleding en alle gereedschap van vellen en alle geitenharen werk en alle gereedschap van hout 23ontzondigen.
En Eleázar, de priester, zeide tot de 24krijgslieden die tot dien strijd getogen waren: Dit is de inzetting der wet die de HEERE Mozes geboden heeft:
Alleen 25het goud en het zilver, het koper, het ijzer, het tin en het lood;
Alle ding 26dat het vuur lijdt, zult gij door het vuur laten doorgaan, dat het rein worde; evenwel zal het gdoor 27het water der afzondering ontzondigd worden; maar al wat het vuur niet lijdt, zult gij door het water laten doorgaan.
Gij zult ook uw klederen op den zevenden dag wassen, dat gij rein wordt; en daarna zult gij in het leger komen.
Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
Neem op de som van den buit 28der gevangenen, van mensen en van beesten, gij en Eleázar, de priester, en de hoofden van de vaderen der vergadering.
En hdeel den buit 29in twee helften tussen degenen die den strijd aangegrepen hebben, die tot den krijg uitgegaan zijn, en tussen de ganse vergadering.
Daarna zult gij 30een schatting voor den HEERE heffen van de oorlogsmannen die tot dezen krijg uitgetogen zijn, van vijfhonderd één 31ziel, uit de mensen en uit de runderen en uit de ezels en uit de 32schapen.
Van hun helft zult gij het nemen, en den priester Eleázar geven 33tot een heffing des HEEREN.
Maar van de helft 34der kinderen Israëls zult gij 35één gevangene van vijftig nemen, uit de mensen, uit de runderen, uit de ezels en uit de schapen, uit 36al de beesten; en gij zult ze aan de Levieten geven, 37die de wacht van den tabernakel des HEEREN waarnemen.
En Mozes en Eleázar, de priester, deden, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.
De buit nu, 38het overschot van den roof dat het 39krijgsvolk geroofd had, was: zeshonderd vijf en zeventig duizend 40schapen,
En twee en zeventig duizend runderen,
En een en zestig duizend ezels,
En der mensen zielen, uit de vrouwen die geen bijligging des mans bekend hadden, alle zielen waren twee en dertig duizend.
En de helft, te weten het deel dergenen die tot dezen krijg uitgetogen waren, was in getal driehonderd zeven en dertig duizend en vijfhonderd schapen.
En 41de schatting voor den HEERE van schapen was zeshonderd vijf en zeventig.
En de runderen waren zes en dertig duizend, en hun schatting voor den HEERE twee en zeventig.
En de ezels waren dertigduizend en vijfhonderd, en hun schatting voor den HEERE was een en zestig.
En der mensen zielen waren zestienduizend, en hun schatting voor den HEERE twee en dertig zielen.
En van de 42helft der kinderen Israëls, welke Mozes afgedeeld had van de mannen die gestreden hadden,
(Het 43halve deel nu der vergadering was: uit de schapen driehonderd zeven en dertig duizend en vijfhonderd,
En de runderen waren zes en dertig duizend,
En de ezels dertigduizend en vijfhonderd,
En der mensen zielen zestienduizend),
Van die helft der kinderen Israëls nam Mozes 44één gevangene uit vijftig, van mensen en van beesten; en hij gaf ze aan de Levieten, die de wacht van den tabernakel des HEEREN waarnamen, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.
Toen traden tot Mozes de bevelhebbers die over de duizenden des heirs waren, de hoofdlieden der duizenden en de hoofdlieden der honderden;
En zij zeiden tot Mozes: Uw knechten hebben opgenomen de som der krijgslieden die 45onder onze hand geweest zijn, en 46uit ons ontbreekt niet één man.
Daarom hebben wij een offerande des HEEREN gebracht, eenieder wat hij 47gekregen heeft, een gouden 48vat, een 49keten of een armring, een vingerring, een oorring of 50een afhangenden gordel, om voor onze zielen 51verzoening te doen voor het aangezicht des HEEREN.
Zo nam Mozes en Eleázar, de priester, van hen het goud, 52alle welgewrochte vaten;
En al het goud der heffing, dat zij den HEERE offerden, was zestienduizend zevenhonderd en vijftig 53sikkelen, van de hoofdlieden der duizenden en van de hoofdlieden der honderden.
Aangaande de krijgslieden, een iegelijk 54had kgeroofd voor zichzelven.
Zo nam Mozes en Eleázar, de priester, dat goud van de hoofdlieden der duizenden en der honderden, en zij brachten het in de tent der samenkomst 55ter gedachtenis voor de kinderen Israëls, voor het aangezicht des HEEREN.