HET VIERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDNUMERI

HOOFDSTUK 30.

Wetten aangaande de geloften gedaan van een manspersoon, verklarende dat zij gehouden moesten worden, vss. 1, 2, enz. Of van een dochter des huisgezins, wanneer zij gehouden moesten worden, 3. Of niet, 5. Of van een getrouwde vrouw, wanneer zij te houden waren, 6. Of niet, 8. Of van een weduwe, of verstoten of verlaten vrouw, dat zij van kracht moesten worden, 9. Wederom van een getrouwde vrouw, 10. Besluit van het hoofdstuk, 16.

De geloften van vrouwen
1

EN Mozes sprak tot de 1hoofden der stammen 2der kinderen Israëls, zeggende: Dit is de zaak die de HEERE geboden heeft:

2

aWanneer een man den HEERE een gelofte 3zal beloofd of 4een eed zal gezworen hebben, 5zijn ziel met een verbintenis verbindende, zijn woord zal hij niet 6ontheiligen; 7naar alles wat uit zijn mond gegaan is, zal hij doen.

3

Maar als een 8vrouw den HEERE een gelofte zal beloofd hebben, en zich met een verbintenis in het huis haars vaders in haar jonkheid zal verbonden hebben;

4

En haar vader haar gelofte en haar verbintenis waarmede zij haar ziel verbonden heeft, 9zal horen, en haar vader tegen haar zal stilzwijgen, zo zullen 10al haar geloften bestaan, en alle verbintenis waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal bestaan.

5

Maar indien haar vader dat zal breken, 11ten dage als hij het hoort, al haar geloften en haar verbintenissen waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zullen niet bestaan; maar de HEERE 12zal het haar vergeven, want haar vader heeft ze haar doen breken.

6

Doch indien zij 13immers een man heeft, en 14haar geloften op haar zijn, of de uitspraak harer lippen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft,

7

En haar man dat zal horen 15en ten dage als hij het hoort, tegen haar zal stilzwijgen, zo zullen haar geloften bestaan, en haar verbintenissen waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zullen bestaan.

8

Maar indien haar man ten dage als hij het hoorde, dat zal breken en haar gelofte die op haar was, zal tenietmaken, mitsgaders de uitspraak harer lippen waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zo zal het de HEERE haar vergeven.

9

Aangaande de gelofte ener 16weduwe of ener 17verstotene: alles waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal over haar bestaan.

10

Maar indien zij ten huize haars mans gelofte gedaan heeft, of met een eed door verbintenis haar ziel verbonden heeft,

11

En haar man dat gehoord en tegen haar stil zal gezwegen hebben, dat niet brekende, zo zullen al haar geloften bestaan, mitsgaders alle verbintenis waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal bestaan.

12

Maar indien haar man die dingen 18ganselijk tenietmaakt ten dage als hij het hoort, niets van al wat uit haar lippen gegaan is, van haar gelofte en van de verbintenis harer ziel, zal bestaan; haar man heeft ze tenietgemaakt, en de HEERE zal het haar vergeven.

13

Alle gelofte en allen eed der verbintenis om de ziel te verootmoedigen, die zal haar man bevestigen of die zal haar man tenietmaken.

14

Maar zo haar man tegen haar van dag tot dag 19ganselijk stilzwijgt, zo bevestigt hij al haar geloften of al haar verbintenissen dewelke op haar zijn; hij heeft ze bevestigd, omdat hij tegen haar stilgezwegen heeft ten dage als hij het hoorde.

15

Doch zo hij ze 20ganselijk tenietmaken zal nadat hij het gehoord zal hebben, zo 21zal hij haar ongerechtigheid dragen.

16

Dat zijn de inzettingen die de HEERE Mozes geboden heeft, tussen een man en zijn huisvrouw, tussen een vader en zijn dochter, zijnde in haar jonkheid, ten huize haars vaders.