HET VIERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDNUMERI
HOOFDSTUK 13.
Gods bevel dat twaalf verspieders, uit elken stam één, zouden uitgezonden worden om het land van Kanaän te bezichtigen, vs. 1, enz. Hun namen, 4. Hun last en instructie, 17. De uitvoering daarvan, 22. Hun wederkeer en rapport, met het tonen van de vruchten des lands, 26. Kaleb geeft het volk moed om het land in te nemen, 30. Maar tien van zijn metgezellen raden het af en maken het volk mismoedig, 31.
EN de HEERE sprak 1tot Mozes, zeggende:
2Zend u mannen uit, die het land Kanaän verspieden, hetwelk Ik den kinderen Israëls geven zal; van elken stam zijner vaderen zult gijlieden 3één man zenden, zijnde ieder een overste onder hen.
Mozes dan zond hen uit de woestijn Paran, naar 4den mond des HEEREN; al die mannen waren hoofden der kinderen Israëls.
En dit zijn hun namen: van den stam van Ruben 5Sammúa, de zoon van Zakkur.
Van den stam van Simeon Safat, de zoon van Hori.
Van den stam van Juda Kaleb, de zoon van Jefunne.
Van den stam van Issaschar Jígeal, de zoon van Jozef.
Van den stam van Efraïm 6Hoséa, de zoon van Nun.
Van den stam van Benjamin Palti, de zoon van Rafu.
Van den stam van Zebulon Gaddiël, de zoon van Sodi.
Van den stam van Jozef, voor den stam van Manasse, Gaddi, de zoon van Susi.
Van den stam van Dan Ammiël, de zoon van Gemalli.
Van den stam van Aser Sethur, de zoon van Michaël.
Van den stam van Naftali Nachbi, de zoon van Wofsi.
Van den stam van Gad 7Guël, de zoon van Machi.
Dit zijn de namen 8der mannen die Mozes zond 9om dat land te verspieden; en Mozes noemde Hoséa, den zoon van Nun, Jozua.
Mozes dan zond hen om het land Kanaän te verspieden; en hij zeide tot hen: Trekt dit henen op 10tegen het zuiden en klimt op het gebergte;
En beziet het land, hoedanig het zij, en het volk dat daarin woont, of het sterk zij of zwak, of het weinig zij of veel;
En hoedanig het land zij waarin hetzelve woont, of het goed zij of kwaad; en hoedanig de steden zijn in dewelke hetzelve woont, of in 11legers of in sterkten;
Ook hoedanig het land zij, of het vet zij of mager, of er bomen in zijn of niet; en 12versterkt u en neemt van de vrucht des lands. Die dagen nu waren 13de dagen der eerste vruchten van de wijndruiven.
Alzo trokken zij op en verspiedden het land, van de woestijn 14Zin af tot 15Rehob toe, waar men gaat naar 16Hamath.
En zij trokken op in het zuiden en kwamen tot 17Hebron toe, en daar waren Ahíman, Sésai en Thalmai, kinderen van 18Enak; Hebron nu was zeven jaren gebouwd vóór 19Zoan in Egypte.
Daarna kwamen zij tot 20het dal 21Eskol en sneden vandaar een rank af met één tros wijndruiven, dien zij droegen met hun tweeën op een draagstok; ook van de granaatappelen en van de vijgen.
Diezelve plaats noemde men het dal Eskol, 22ter oorzake van den tros dien de kinderen Israëls vandaar afgesneden hadden.
Daarna keerden zij weder van het verspieden des lands, ten einde van veertig dagen.
En zij gingen heen en kwamen tot Mozes en tot Aäron en tot de gehele vergadering der kinderen Israëls in de woestijn 23Paran, naar 24Kades; en brachten bescheid weder aan hen en aan de gehele vergadering en lieten hun de vrucht des lands zien.
Behalve dat het een 27sterk volk is hetwelk in dat land woont, en de steden zijn vast en zeer groot, en ook hebben wij daar kinderen van 28Enak gezien.
De 29Amalekieten wonen in het land van het zuiden, maar de 30Hethieten en de Jebusieten en de Amorieten wonen op het gebergte, en de Kanaänieten wonen aan de zee en aan 31den oever van de Jordaan.
Toen 32stilde Kaleb het volk 33voor Mozes en zeide: Laat ons 34vrijmoediglijk optrekken en 35dat erfelijk bezitten; want wij zullen dat 36voorzeker overweldigen.
Maar de mannen 37die met hem opgetrokken waren, zeiden: Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij.
Alzo brachten zij een kwaad gerucht voort van het land dat zij verspied hadden, aan de kinderen Israëls, zeggende: Dat land door hetwelk wij doorgegaan zijn om dat te verspieden, is een land dat zijn inwoners 38verteert; en al het volk hetwelk wij in het midden van hetzelve gezien hebben, zijn mannen van 39grote lengte.
Wij hebben ook daar 40de reuzen gezien, de kinderen van Enak, 41van de reuzen; en wij waren als sprinkhanen in onze ogen, alzo waren wij ook in hun ogen.