HET HEILIG *EVANGELIE, naar de beschrijving van^MATTHÉÜS

HOOFDSTUK 4.

1 Christus in de woestijn veertig dagen gevast hebbende, wordt van den duivel verzocht. 11 Daarna van de engelen gediend. 12 Verlatende Nazareth, gaat wonen te Kapernaüm. 17 Begint te prediken. 18 Beroept Petrus en Andreas. 21 Jakobus en Johannes, welke alles verlatende, Hem volgen. 23 Doorwandelende Galilea, leert in de synagogen en geneest allerlei krankheden.

De verzoeking in de woestijn
1

TOEN1 awerd Jezus 2van den Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden van den 3duivel.

2

En als Hij veertig dagen en veertig nachten 4gevast had, hongerde Hem ten laatste.

3

En de 5verzoeker tot Hem gekomen zijnde, zeide: Indien Gij 6Gods Zoon zijt, zeg dat deze stenen broden worden.

4

Doch Hij antwoordende zeide: Er is geschreven: bDe mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle 7woord dat door den mond Gods uitgaat.

5

Toen nam Hem de duivel mede naar de 8heilige stad en stelde Hem op de 9tinne des tempels,

6

En zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelven nederwaarts; want er is geschreven, cdat Hij Zijn engelen van U bevelen zal, en dat zij U op de handen *zullen nemen, opdat Gij niet te eniger tijd Uw voet aan een steen aanstoot.

7

Jezus zeide tot hem: Er is wederom geschreven: dGij zult den Heere uw God niet verzoeken.

8

Wederom nam Hem de duivel mede op een zeer hogen berg, en 10toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid,

9

En zeide tot Hem: Al deze dingen zal ik U geven, indien Gij nedervallende mij zult aanbidden.

10

Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, 11satan; want er staat geschreven: eDen Heere uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.

11

Toen liet de duivel van Hem af; en zie, de 12engelen zijn toegekomen en dienden Hem.

Het begin van Jezus' prediking
12

Als nu Jezus gehoord had dat fJohannes 13overgeleverd was, is Hij wedergekeerd gnaar Galiléa;

13

En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapérnaüm, gelegen aan de zee, in de landpalen van Zebulon en Naftali;

14

Opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende:

15

hHet land Zebulon en het land Naftali, aan den weg der zee, 14over de Jordaan, Galiléa der 15volken:

16

Het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien; en dengenen die zaten in het land en de schaduw des doods, denzelven is een licht opgegaan.

17

Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken en te zeggen: iBekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.

De eerste discipelen
18

kEn Jezus wandelende aan de 16Zee van Galiléa, zag twee broeders, namelijk Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder, het 17net in de zee werpende (want zij waren vissers).

19

En Hij zeide tot hen: 18Volgt Mij na, en Ik zal u vissers der mensen maken.

20

Zij dan terstond de netten verlatende, zijn Hem nagevolgd.

21

En Hij vandaar voortgegaan zijnde, zag twee andere broeders, namelijk Jakobus, den zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedéüs, hun netten vermakende, en heeft hen geroepen.

22

Zij dan terstond verlatende het schip en hun vader, zijn Hem nagevolgd.

De toeloop der schare
23

En Jezus omging geheel Galiléa, lerende in hun 19synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende 20alle ziekte en alle kwaal onder het volk.

24

En Zijn gerucht ging vandaar uit in geheel Syrië; en zij brachten tot Hem allen die kwalijk gesteld waren, met verscheidene ziekten en 21pijnen bevangen zijnde, en van den duivel bezeten, en 22maanzieken en 23geraakten; en Hij genas dezelve.

25

En vele 24scharen volgden Hem na, van Galiléa en van 25Dekápolis en van Jeruzalem en van Judéa en van over de Jordaan.