DE PROFEETMALEÁCHI
HOOFDSTUK 2.
De Heere dreigt de priesters te straffen, tenzij dat zij hun leven beteren, vs. 1, enz. Hun verwijtende, dat zij van hunner voorvaderen godzaligheid en oprechtheid afgeweken waren, 5. Hij bestraft de ontheiligers en verbrekers van het huwelijk, 11. Eindelijk bestraft Hij de godslasteraars, 17.
EN nu, gij priesters, tot u wordt 1dit gebod 2gezonden;
Indien gij 3het niet zult horen, en indien gij het niet zult 4ter harte nemen, om Mijn Naam eer te geven, zegt de HEERE der heirscharen, zo zal Ik den avloek onder u zenden, en Ik zal 5uw zegeningen vervloeken; ja, Ik heb ook alrede elkeen derzelve vervloekt, omdat gij het 6niet ter harte neemt.
Zie, 7Ik zal u het zaad verderven, en 8Ik zal drek op uw aangezichten strooien, den drek 9uwer feesten, 10zodat men u met denzelven wegnemen zal.
Dan zult gij 11weten dat Ik dit gebod tot u gezonden heb; 12opdat Mijn verbond met Levi zij, zegt de HEERE der heirscharen.
Mijn verbond 13met hem was 14het leven en de vrede, en Ik gaf hem 15die 16tot een vreze, en hij vreesde Mij; en 17hij werd om Mijns Naams wil verschrikt.
De wet der waarheid was in zijn mond, en er werd 18geen onrecht in zijn lippen gevonden; 19hij wandelde met Mij 20in vrede en in rechtmatigheid, en 21hij bekeerde er velen van ongerechtigheid.
Want 22de lippen des priesters zullen de wetenschap bewaren, en men zal uit zijn mond de wet zoeken; want hij is 23een engel des HEEREN der heirscharen.
Maar gij zijt 24van den weg afgeweken, 25gij hebt er velen doen struikelen in de wet; gij hebt 26het verbond van Levi verdorven, zegt de HEERE der heirscharen.
Daarom heb Ik ook u verachtelijk en 27onwaard gemaakt voor het ganse volk, 28dewijl gij Mijn wegen niet houdt, maar 29het aangezicht aanneemt in de wet.
30Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen? 31Waarom handelen wij dan trouwelooslijk 32de een tegen den ander, ontheiligende 33het verbond onzer vaderen?
Juda handelt trouwelooslijk, en er wordt een gruwel gedaan in Israël en in Jeruzalem; want Juda ontheiligt 34de heiligheid des HEEREN, welke 35Hij liefheeft; 36want hij heeft de dochter eens vreemden gods getrouwd.
De HEERE zal den man die 37zulks doet, 38uitroeien uit de hutten Jakobs, dien die waakt en dien die 39antwoordt, en die den HEERE der heirscharen 40spijsoffer brengt.
Dit tweede doet 41gijlieden ook, dat gij het altaar des HEEREN 42bedekt met tranen, met wening en met zuchting; zodat 43Hij niet meer 44het spijsoffer aanschouwen, noch met welgevallen van uw hand ontvangen wil.
Gij nu zegt: 45Waarom? Daarom dat de HEERE 46een Getuige geweest is tussen u en tussen 47de huisvrouw uwer jeugd, met dewelke gij trouwelooslijk handelt, daar zij toch uw gezellin en 48de huisvrouw uws verbonds is.
Heeft 49Hij niet maar 50één gemaakt, hoewel 51Hij des geestes overig had? En waarom maar 52dien enen? 53Hij zocht een zaad Gods. Daarom, wacht u 54met uw geest, en dat niemand trouwelooslijk handele tegen de huisvrouw 55zijner jeugd.
Want de HEERE, de God Israëls, zegt dat Hij 56het verlaten haat, alhoewel 57hij 58den wrevel bedekt 59met zijn kleed, zegt de HEERE der heirscharen; daarom, wacht u met uw geest, dat gij 60niet trouwelooslijk handelt.
Gij 61vermoeit den HEERE met uw woorden; 62nog zegt gij: Waarmede 63vermoeien wij Hem? Daarmede, dat gij zegt: Al wie kwaad doet, 64is goed in de ogen des HEEREN, en Hij heeft lust 65aan zodanigen; of, waar is 66de God des oordeels?