HET HEILIG EVANGELIE,naar de beschrijving van*LUKAS
HOOFDSTUK 3.
1 De tijd wanneer Johannes de Doper zijn ambt heeft aangevangen. 3 De inhoud van zijn predicatie. 7 Zijn vermaning tot bekering aan degenen die kwamen om van hem gedoopt te worden. 10 Zijn antwoord op de vraag der schare. 12 Der tollenaren. 14 En der krijgslieden, wat een iegelijk moest doen. 15 Zijn getuigenis van Christus en van Zijn doop. 19 Zijn gevangenis. 21 Christus wordt van Johannes gedoopt. 23 En Zijn geslachtsregister wordt verhaald tot Adam toe.
EN in het vijftiende jaar der regering van den keizer 1Tibérius, als 2Pontius Pilatus stadhouder was over Judéa, en Herodes 3een viervorst over Galiléa, en Filippus, zijn broeder, een viervorst over Ituréa en over het land Trachonítis, en Lysánias een viervorst over Abiléne,
Onder de ahogepriesters 4Annas en Kájafas, geschiedde het woord Gods tot Johannes, den zoon van Zacharías, 5in de woestijn.
bEn hij kwam in al het omliggende land der Jordaan, predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden;
Gelijk geschreven is in het boek der woorden van cJesaja, den profeet, zeggende: 6De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht;
Alle dal zal gevuld worden en alle berg en heuvel zal vernederd worden, en de kromme wegen zullen tot een rechten weg worden, en de oneffen tot effen wegen;
dEn 7alle vlees zal 8de Zaligheid Gods zien.
Hij zeide dan tot de scharen die uitkwamen om van hem gedoopt te worden: eGij 9adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn?
Brengt dan vruchten voort der bekering 10waardig; en begint niet te zeggen 11bij uzelven: fWij hebben Abraham tot een vader. Want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken.
gEn 12de bijl ligt ook alrede aan den wortel der bomen; alle boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen.
En de scharen vraagden hem, hzeggende: 13Wat zullen wij dan doen?
En hij antwoordende zeide tot hen: iDie twee rokken heeft, 14dele hem mede die geen heeft; en die spijze heeft, doe desgelijks.
En er kwamen ook tollenaars om gedoopt te worden, en zeiden tot hem: Meester, wat zullen wij doen?
En hij zeide tot hen: Eist niet meer dan hetgeen u 15gezet is.
En hem vraagden ook de krijgslieden, zeggende: En wij, wat zullen wij doen? En hij zeide tot hen: 16Doet niemand overlast en 17ontvreemdt niemand het zijne met bedrog, en laat u vergenoegen met uw bezoldigingen.
En als het volk 18verwachtte, en allen in hun harten overlegden van Johannes, of hij niet mogelijk de Christus ware,
Zo antwoordde Johannes aan allen, zeggende: kIk doop u wel met water; maar Hij komt Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben den riem van Zijn schoenen te ontbinden: lDeze zal u dopen 19met den Heiligen Geest en met 20vuur;
mWiens 21wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren, en de tarwe zal Hij in Zijn 22schuur samenbrengen, maar het kaf zal Hij met onuitblusselijk vuur verbranden.
Hij dan ook nog vele andere dingen vermanende, verkondigde het volk het Evangelie.
nMaar als 23Herodes, de viervorst, van hem bestraft werd omwille van Heródias, de vrouw van Filippus, zijn broeder, en over alle boze stukken die Herodes deed,
Zo heeft hij ook dit nog boven alles daartoe gedaan, dat hij Johannes in de gevangenis gesloten heeft.
oEn het geschiedde, toen al het volk gedoopt werd, en Jezus ook gedoopt was en bad, dat de hemel geopend werd,
En dat 24de Heilige Geest op Hem nederdaalde in lichamelijke gedaante gelijk een duif, en dat er een stem geschiedde uit den hemel, zeggende: pGij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen.
En Hij, Jezus, begon omtrent 25dertig jaren oud te wezen, zijnde (alzo men meende) qde Zoon van Jozef, 26den zoon van Heli,
Den zoon van Matthat, den zoon van Levi, den zoon van Melchi, den zoon van Jannai, den zoon van Jozef,
Den zoon van Mattathías, den zoon van Amos, den zoon van Naüm, den zoon van Esli, den zoon van Naggai,
Den zoon van Maäth, den zoon van Mattathías, den zoon van Semeï, den zoon van Jozef, den zoon van Juda,
Den zoon van Joannas, den zoon van Rhesa, den zoon van 27Zorobábel, den zoon van Saláthiël, den zoon van Neri,
Den zoon van Melchi, den zoon van Addi, den zoon van Kosam, den zoon van Elmódam, den zoon van Er,
Den zoon van Joses, den zoon van Eliëzer, den zoon van Jorim, den zoon van Matthat, den zoon van Levi,
Den zoon van Simeon, den zoon van Juda, den zoon van Jozef, den zoon van Jonan, den zoon van Eljakim,
Den zoon van Melea, den zoon van Maïnan, den zoon van Mattatha, den zoon van 28Nathan, den zoon van David,
Den zoon van Jesse, den zoon van Obed, den zoon van Boöz, den zoon van Salmon, den zoon van Naässon,
Den zoon van Aminádab, den zoon van Aram, den zoon van Esrom, den zoon van Fares, den zoon van Juda,
Den zoon van Jakob, den zoon van Izak, den zoon van Abraham, den zoon van rThara, den zoon van Nachor,
Den zoon van Saruch, den zoon van Ragau, den zoon van Falek, den zoon van Heber, den zoon van Sala,
Den zoon van 29Kaïnan, den zoon van Arfaxad, den zoon van Sem, den zoon van Noë, den zoon van Lamech,
Den zoon van Mathúsala, den zoon van Enoch, den zoon van Jared, den zoon van Maláleël, den zoon van Kaïnan,
Den zoon van Enos, den zoon van Seth, den zoon van sAdam, 30den zoon van God.