DE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DEKOLOSSENZEN
HOOFDSTUK 1.
1 Na het gewoonlijke opschrift van den brief, 3 Dankt Paulus God dat de Kolossenzen het geloof in Christus hebben aangenomen. 5 Door de predicatie des Evangelies, die nu in de gehele wereld vruchten voortbracht. 7 Gelijk ook onder hen geschiedde, naar de getuigenis van Epafras, hun trouwen leraar. 9 Bidt God dat zij in alle christelijke deugden meer en meer worden bekrachtigd. 12 Komt daarna tot de verhandeling der leer, en verklaart hoe zij uit de macht der duisternis door het bloed van Christus zijn verlost. 15 Wiens Persoon hij beschrijft, namelijk dat Hij is het Beeld des onzienlijken Gods. 16 Dat alle dingen door Hem zijn geschapen. 18 Dat Hij is het Hoofd der gemeente. 20 Dat door het bloed Zijns kruises alles is verzoend wat in den hemel en op aarde is. 23 Vermaant hen in dit geloof te volharden. 24 Waarom hij het lijden van Christus ook voor hen vervult. 25 Overmits hij is geroepen om onder de heidenen deze verborgenheid te verkondigen. 28 En alle mensen in Christus alleen volmaakt te stellen, naar de werking Gods in hem.
PAULUS,1 een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en Timótheüs, de broeder,
Den heiligen en gelovigen broederen in Christus die te 2Kolosse zijn: aGenade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus.
3bWij danken den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, altijd voor u biddende;
Alzo wij van 4uw geloof in Christus Jezus gehoord hebben, en van de liefde die gij hebt tot alle heiligen;
Om 5de hoop cdie u 6weggelegd is in de hemelen, van welke gij tevoren gehoord hebt 7door het Woord der waarheid, namelijk des Evangelies;
Hetwelk tot u gekomen is, gelijk ook 8in de gehele wereld, den 9het brengt vruchten voort, gelijk ook 10onder u, van dien dag af dat gij gehoord hebt en de genade Gods 11in waarheid bekend hebt;
Gelijk gij ook geleerd hebt van eÉpafras, onzen geliefden mededienstknecht, dewelke een getrouw dienaar van Christus is 12voor u;
Die ons ook verklaard heeft uw liefde 13in den Geest.
fWaarom ook wij, van dien dag af dat wij het gehoord hebben, 14niet ophouden voor u te bidden, en te begeren gdat gij moogt vervuld worden met de kennis van 15Zijn wil, 16in alle wijsheid en geestelijk verstand,
hOpdat gij moogt wandelen 17waardiglijk den Heere 18tot alle behaaglijkheid, in alle goede werken ivruchtdragende, en wassende in de kennis Gods;
19Met alle kracht bekrachtigd zijnde, naar de sterkte Zijner heerlijkheid, tot alle 20lijdzaamheid en lankmoedigheid, 21met blijdschap;
22Dankende den Vader, Die ons 23bekwaam gemaakt heeft om 24deel te hebben in de erve der heiligen 25in het licht;
kDie ons getrokken heeft uit 26de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van l27den Zoon Zijner liefde,
28In Denwelken wij 29de verlossing hebben mdoor Zijn bloed, 30namelijk de vergeving der zonden;
nDewelke is 31het Beeld 32des onzienlijken Gods, ode 33Eerstgeborene aller creatuur.
pWant 34door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij 35tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en 36tot Hem geschapen;
En Hij is 37vóór alle dingen, en alle dingen 38bestaan tezamen door Hem.
qEn Hij is 39het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij Die 40het Begin is, rde 41Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij 42in allen de Eerste zou zijn.
tEn dat Hij door Hem vvrede gemaakt hebbende 45door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen 46die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn.
En Hij heeft 47u, die 48eertijds vervreemd waart, 49en vijanden door het verstand 50in de boze werken, nu ook verzoend,
51In het lichaam Zijns vleses, door den dood, xopdat Hij u zou heilig en onberispelijk en 52onbeschuldiglijk voor Zich stellen;
yIndien gij maar blijft in het geloof, gefundeerd en vast, en niet bewogen wordt van 53de hoop des Evangelies, dat gij gehoord hebt, hetwelk gepredikt is onder 54al de creatuur die onder den hemel is; 55van hetwelk ik, Paulus, een dienaar geworden ben;
zDie mij nu verblijd in mijn 56lijden avoor u, en vervul in mijn vlees 57de overblijfselen van 58de verdrukkingen van Christus bvoor 59Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente;
Welker dienaar ik geworden ben naar 60de bedeling Gods, cdie mij gegeven is aan u, om te vervullen het Woord Gods;
Namelijk de verborgenheid 61die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, dmaar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen,
eAan wie God heeft willen bekendmaken, welke zij 62de rijkdom der heerlijkheid dezer verborgenheid onder de heidenen, 63welke 64is Christus onder u, f65de Hoop der heerlijkheid;
Denwelken wij verkondigen, vermanende een iegelijk mens en lerende een iegelijk mens 66in alle wijsheid, opdat wij zouden 67een iegelijk mens 68volmaakt stellen in Christus Jezus;
Waartoe ik ook arbeid, 69strijdende 70naar Zijn werking, die in mij werkt met kracht.