HET HEILIG EVANGELIE,naar de beschrijving van*JOHANNES

HOOFDSTUK 3.

1 Christus onderwijst Nicodemus van de noodzakelijkheid en manier der wedergeboorte. 9 Bestraffende in dezen zijn onwetendheid. 14 Leert door het voorbeeld van de metalen slang, dat Hij moest verhoogd worden, om allen die in Hem geloven, zalig te maken. 18 En dat degenen die in Hem niet geloven, verdoemd worden. 22 Christus en Johannes dopen op één tijd. 25 Johannes' discipelen nemen kwalijk dat Christus meer toeloop had. 27 Waaruit Johannes oorzaak neemt om hen te onderrichten van het onderscheid tussen hem en Christus, Wiens waardigheid hij aanwijst. 36 En wat zij van Christus te verwachten hebben die in Hem geloven, en die niet geloven.

Het gesprek met Nicodémus
1

EN er was een mens uit de farizeeën, wiens naam was aNicodémus, 1een overste der Joden.

2

bDeze kwam 2des nachts tot Jezus, en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten dat Gij zijt een Leraar van God gekomen; want cniemand kan deze tekenen doen die Gij doet, dzo God met hem niet is.

3

Jezus 3antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, tenzij dat iemand 4wederom 5geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods 6niet zien.

4

Nicodémus zeide tot Hem: Hoe kan een mens geboren worden, nu oud zijnde? Kan hij ook andermaal in zijner moeders buik ingaan en geboren worden?

5

Jezus antwoordde: 7Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, ezo iemand niet geboren wordt uit 8water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan.

6

fHetgeen 9uit het vlees geboren is, dat is 10vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is 11geest.

7

Verwonder u niet dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet 12wederom geboren worden.

8

13De wind 14blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn 15geluid; maar gij weet niet 16vanwaar hij komt en waar hij heen gaat; 17alzo is een iegelijk die uit den Geest geboren is.

9

Nicodémus antwoordde en zeide tot Hem: gHoe kunnen deze dingen geschieden?

10

Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zijt gij een leraar Israëls, en weet gij 18deze dingen niet?

11

hVoorwaar, voorwaar zeg Ik u: 19Wij spreken wat Wij weten, en getuigen wat Wij gezien hebben; en 20gijlieden neemt iOnze getuigenis niet aan.

i vers 32.
12

Indien Ik ulieden 21de aardse dingen gezegd heb en gij niet gelooft, hoe zult gij geloven indien Ik ulieden de hemelse 22zou zeggen?

13

En kniemand is 23opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel 24nedergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, 25Die in den hemel is.

14

lEn gelijk Mozes de slang in de woestijn 26verhoogd heeft, malzo moet de Zoon des mensen 27verhoogd worden,

15

Opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet 28verderve, nmaar het eeuwige leven hebbe.

n vers 36.
16

oWant alzo lief heeft God 29de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, popdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.

17

qWant God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld opdat Hij de wereld 30veroordelen zou, maar opdat 31de wereld door Hem zou behouden worden.

18

rDie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is 32alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam van den eniggeboren Zone Gods.

19

En sdit is 33het oordeel, dat 34het Licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos.

20

Want een iegelijk die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet, opdat zijn werken niet 35bestraft worden.

21

tMaar 36die de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden, dat zij 37in God gedaan zijn.

t Ef. 5:8.
De Bruidegom en Zijn vriend
22

Na dezen kwam Jezus en Zijn discipelen 38in het land van Judéa, en onthield Zich aldaar met hen ven 39doopte.

23

xEn Johannes doopte ook in Enon bij 40Salim, dewijl aldaar vele 41wateren waren; en zij kwamen daar en werden gedoopt.

24

yWant Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.

25

Er rees dan een 42vraag van enigen uit de discipelen van Johannes met de Joden 43over de reiniging.

26

zEn 44zij kwamen tot Johannes en zeiden tot hem: Rabbi, Die met u was 45over de Jordaan, Welken gij getuigenis gaaft, zie, Die doopt en zij 46komen allen tot Hem.

27

Johannes antwoordde en zeide: Een mens 47kan geen ding aannemen, zo het hem 48uit den hemel niet gegeven is.

28

Gij zelven zijt mijn getuigen dat ik gezegd heb: aIk ben de Christus niet; bmaar dat ik vóór Hem heen uitgezonden ben.

29

Die de bruid heeft, is de Bruidegom, maar 49de vriend des Bruidegoms, die staat en Hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om 50de stem des Bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden.

30

Hij moet wassen, maar ik minder worden.

31

cDie 51van boven komt, is boven allen. Die 52uit de aarde is voortgekomen, die is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Die uit den hemel komt, is boven allen.

32

dEn 53hetgeen Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij; en Zijn getuigenis neemt 54niemand aan.

33

Die Zijn getuigenis aangenomen heeft, die heeft 55verzegeld edat God waarachtig is.

34

Want Dien God gezonden heeft, Die spreekt de woorden Gods; want God geeft Hem den Geest fniet 56met mate.

f Ef. 4:7.
35

De Vader heeft den Zoon lief, gen heeft alle dingen 57in Zijn hand gegeven.

36

hDie in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon 58ongehoorzaam is, die zal het leven 59niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.