HET HEILIG EVANGELIE,naar de beschrijving van*JOHANNES

HOOFDSTUK 2.

1 Christus op de bruiloft te Kana verandert het water in wijn. 11 Hetwelk het beginsel is van Zijn wonderwerken. 12 Gaat naar Kapernaüm. 13 En vandaar naar Jeruzalem, op het feest van pascha. 14 Drijft de verkopers en wisselaars uit den tempel. 18 De Joden begeren een teken, welke Hij wijst op het breken en wederoprichten van den tempel Zijns lichaams. 23 Velen ziende Zijn wonderwerken, geloven in Hem. 24 Doch Hij betrouwt Zichzelven hun niet, omdat Hij hun hart kende.

De bruiloft te Kana
1

EN op den 1derden dag was er een bruiloft te Kana 2in Galiléa; en de moeder van Jezus was aldaar.

2

En Jezus was ook 3genood, en Zijn discipelen, tot de bruiloft.

3

En als er wijn ontbrak, zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn.

4

Jezus zeide tot haar: 4Vrouw, 5wat heb Ik met u te doen? Mijn 6ure is nog niet gekomen.

5

Zijn moeder zeide tot de dienaars: Zo wat Hij ulieden zal zeggen, doet dat.

6

En aldaar waren zes stenen watervaten gesteld, anaar 7de reiniging der Joden, elk houdende twee of drie 8metreten.

7

Jezus zeide tot hen: Vult de watervaten met water. En zij vulden ze tot boven toe.

8

En Hij zeide tot hen: Schept nu en draagt het tot den 9hofmeester. En zij droegen het.

9

Als nu de hofmeester het water dat wijn geworden was, geproefd had (en hij wist niet vanwaar de wijn was; maar de dienaren die het water geschept hadden, wisten het), zo riep de hofmeester den bruidegom,

10

En zeide tot hem: Alle 10man zet eerst den goeden wijn op, en wanneer men 11wel gedronken heeft, alsdan den minderen; maar gij hebt den goeden wijn tot nu toe bewaard.

11

Dit 12beginsel der tekenen heeft Jezus gedaan te Kana in Galiléa, en heeft Zijn 13heerlijkheid geopenbaard; en Zijn discipelen 14geloofden in Hem.

12

Daarna ging Hij af naar Kapérnaüm, Hij en Zijn moeder en Zijn 15broeders en Zijn discipelen, en zij bleven aldaar niet vele dagen.

De tempelreiniging
13

En het 16pascha der Joden was nabij, en Jezus ging op naar Jeruzalem.

14

bEn Hij vond in den tempel, 17die ossen en schapen en duiven verkochten, en de wisselaars daar zittende.

15

En een gesel van touwtjes gemaakt hebbende, 18dreef Hij hen allen uit den tempel, ook de schapen en de ossen; en 19het geld der wisselaars stortte Hij uit, en keerde de tafels om.

16

En Hij zeide tot degenen die de duiven verkochten: Neemt deze dingen vanhier weg; maakt niet het huis Mijns Vaders tot een huis van koophandel.

17

En Zijn discipelen werden indachtig dat er geschreven is: cDe ijver van Uw huis heeft Mij 20verslonden.

18

De Joden antwoordden dan en zeiden tot Hem: dWat teken toont Gij ons, 21dat Gij deze dingen doet?

19

Jezus antwoordde en zeide tot hen: e22Breekt dezen tempel, en in drie dagen zal Ik denzelven oprichten.

20

De Joden zeiden dan: 23Zes en veertig jaren is over dezen tempel gebouwd, en Gij, zult Gij dien in drie dagen oprichten?

21

Maar Hij zeide dit van 24den tempel Zijns lichaams.

22

Daarom, als Hij opgestaan was van de doden, fwerden Zijn discipelen gedachtig dat Hij dit tot hen gezegd had; en zij geloofden de Schrift en het woord dat Jezus gesproken had.

23

En als Hij te Jeruzalem was op het pascha, in het feest, 25geloofden velen in Zijn Naam, ziende Zijn tekenen, die Hij deed.

24

Maar Jezus Zelf betrouwde hun Zichzelven niet, omdat Hij hen allen kende,

25

En omdat Hij niet van node had dat iemand getuigen zou van den mens; gwant Hij Zelf 26wist wat in den mens was.