HET BOEK VANJOB
HOOFDSTUK 5.
Elifaz toont dat het niet alleen verloren arbeid is zich tegen God te kanten, vs. 1. Maar ook gans schadelijk, 2. En vermaant Job zich te bekeren tot God, Die allen mensen goeddoet, 8. En voornamelijk den boetvaardigen, 11. Maar de hypocrieten in het verderf stort, 12. Waaruit Hij de vromen en armen verlost, 15. Job wordt vermaand tot geduld in zijn lijden, 17. Omdat God de vromen uit hetzelve verlost, 18. En overvloediglijk zegent, 24. Hij besluit zijn rede, door hetzelve Job te verzekeren en in te scherpen, 27.
ROEP nu, 1zal er iemand zijn die u 2antwoorde? En tot wien van de 3heiligen zult gij u keren?
Want den 4dwaze brengt de 5toornigheid om, en de ijver doodt den 6slechte.
aIk heb gezien een dwaas 7wortelende, doch 8terstond vervloekte ik zijn woning.
Verre waren zijn zonen van heil; en zij werden verbrijzeld 9in de poort, en er was geen verlosser.
10Wiens oogst de hongerige verteerde, dien hij ook tot 11uit de doornen gehaald had; de 12struikrover slokte hun vermogen in.
Want 13uit het stof komt het 14verdriet niet voort, en de moeite spruit niet uit de aarde;
Maar de mens wordt tot moeite geboren, 15gelijk de 16spranken der vurige kolen zich verheffen tot vliegen.
Doch 17ik zou naar God zoeken, en tot God mijn aanspraak richten;
bDie grote dingen doet 18die men niet doorzoeken kan, wonderen 19die men niet tellen kan;
Die den regen geeft 20op de aarde, en water zendt op de 21straten;
cOm 22de vernederden te stellen in het hoge, dat de 23rouwdragenden door heil verheven worden.
eHij vangt de 25wijzen in hun arglistigheid, dat de raad der 26verdraaiden 27gestort wordt.
f28Des daags ontmoeten zij de duisternis, en gelijk des nachts tasten zij 29in den middag.
Maar Hij verlost den 30behoeftige van het zwaard, van 31hun mond, en van de hand des sterken.
gZo is voor den arme 32verwachting, en 33de boosheid stopt haar mond toe.
hZie, gelukzalig is de 34mens denwelken God straft; daarom, verwerp de kastijding des 35Almachtigen niet.
iWant Hij doet smart aan en Hij verbindt; Hij doorwondt en Zijn handen helen.
kIn 36zes benauwdheden 37zal Hij u verlossen, en 38in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren.
In den honger zal Hij u verlossen van den dood, en in den oorlog 39van het geweld des zwaards.
40Tegen den gesel der tong zult gij verborgen wezen, en gij zult niet vrezen voor de verwoesting, als zij komt.
Tegen de verwoesting en tegen den honger 41zult gij lachen, en voor het gedierte der aarde zult gij niet vrezen.
Want met de 42stenen des velds 43zal uw verbond zijn, len het gedierte des velds zal met u bevredigd zijn.
En gij zult 44bevinden dat uw 45tent in 46vrede is; en gij zult uw woning 47verzorgen, en 48zult niet feilen.
Ook zult gij bevinden dat uw zaad menigvuldig wezen zal, en uw 49spruiten als het kruid der aarde.
Gij zult in ouderdom ten grave komen, gelijk de korenhoop te zijner tijd 50opgevoerd wordt.
Zie dit, wij hebben het doorzocht, het is alzo; hoor het en bemerk gij het 51voor u.