HET BOEK VANJOB
HOOFDSTUK 22.
Elifaz verklaart dat God van des mensen vroomheid geen profijt heeft, vs. 1, enz. En hem niet straft uit vrees voor hem, 4. Beschuldigt Job van vele misdaden, om dewelke hij van God gestraft wordt, 5. Zelfs ook van de verloochening der Goddelijke voorzienigheid, 12. Houdt hem voor, dat God in alle tijden de goddelozen gestraft heeft, 15. Vermaant hem tot bekering, 21. Met belofte van Gods genadigen zegen, 23.
TOEN antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide:
1Zal ook een man Gode profijtelijk zijn? 2Maar voor zichzelven zal de verstandige profijtelijk zijn.
3Is het voor den Almachtige 4nuttigheid, dat gij rechtvaardig zijt; of gewin, dat gij 5uw wegen volmaakt?
6Is het om uw vreze, dat Hij u bestraft, dat Hij met u 7in het gericht komt?
Is niet uw boosheid 8groot, en uwer ongerechtigheden geen einde?
9Want agij hebt uw 10broederen 11zonder oorzaak pand afgenomen, en de klederen 12der naakten hebt gij uitgetogen.
Den moede hebt gij geen water te drinken gegeven, en van den hongerige hebt gij het brood onthouden.
Maar was er een man 13van geweld, voor dien was het land, en een 14aanzienlijk persoon woonde daarin.
De weduwen hebt gij ledig weggezonden, en de 15armen der wezen zijn verbrijzeld.
Daarom zijn 16strikken rondom u, en vervaardheid heeft u haastelijk beroerd.
Of gij 17ziet de duisternis niet, en 18des waters overvloed bedekt u.
19Is niet God 20in de hoogte der hemelen? Zie toch 21het opperste der sterren aan, 22dat zij verheven zijn.
Daarom 23zegt gij: Wat weet er God van? Zal Hij door de 24donkerheid oordelen?
De wolken zijn Hem een verberging, dat Hij niet ziet; en 25Hij bewandelt den omgang der hemelen.
Hebt gij 26het pad der eeuw waargenomen, dat de ongerechtige lieden betreden hebben?
Die 27rimpelachtig gemaakt zijn, als het de 28tijd niet was; een vloed is over hun grond uitgestort;
bDie zeiden tot God: 29Wijk van ons. En wat had de Almachtige hun gedaan?
Hij had immers hun huizen met goed vervuld; c30daarom 31is de raad der goddelozen verre van mij.
d32De rechtvaardigen zagen het en 33waren blijde, en 34de onschuldige bespotte hen;
Dewijl 35onze stand niet verdelgd is, maar het 36vuur hun 37overblijfsel verteerd heeft.
Gewen u toch 38aan Hem en 39heb vrede; 40daardoor zal u 41het goede overkomen.
Ontvang toch de 42wet uit 43Zijn mond, en leg Zijn redenen in uw hart.
Dan zult gij 46het goud op het stof leggen, en 47het goud van Ofir bij den 48rotssteen der beken;
Ja, de Almachtige zal uw 49overvloedig Goud zijn, en uw 50krachtig Zilver zijn.
Want dan zult gij u over den Almachtige verlustigen, en gij zult 51tot God uw aangezicht opheffen.
Gij zult tot Hem ernstiglijk bidden en Hij zal u verhoren, en gij 52zult uw geloften betalen.
Als gij een zaak besluit, zo zal zij u 53bestendig zijn; en 54op uw wegen zal het licht schijnen.
55Als men iemand vernederen zal en gij 56zeggen zult: Het zij verhoging; dan zal God 57den nederige van ogen fbehouden.
Ja, Hij zal dien bevrijden 58die niet onschuldig is, want hij wordt bevrijd 59door de zuiverheid uwer 60handen.