DE PROFEETJESAJA
HOOFDSTUK 65.
Een profetie van de beroeping der heidenen, vs. 1. En verstoting der Joden, vanwege hun wederspannigheid en afgoderij, 2. En andere zonden, 4. Doch den boetvaardigen wordt beloofd dat zij zullen gered worden, 8. Maar de verlaters des Heeren worden zwaarlijk gedreigd, 11. En de knechten des Heeren getroost, 13. Inzonderheid met de belofte van het eeuwige leven, 17. Afgebeeld door het nieuwe Jeruzalem, 18. En andere figuren, 20, enz.
IK ben 1gevonden van hen 2die naar Mij niet vraagden, Ik ben gevonden 3van degenen die Mij niet zochten; tot het volk 4dat naar Mijn Naam niet genoemd was, heb Ik gezegd: 5Zie, hier ben Ik, zie, hier ben Ik.
Ik heb 6Mijn handen uitgebreid, den gansen dag, tot een 7wederstrevig volk, die wandelen 8op een weg die niet goed is, 9naar hun eigen gedachten;
Een volk, 10Mij geduriglijk tergende 11in Mijn aangezicht: 12in hoven offerende en rokende 13op tichelstenen.
Zittende 14bij de graven, zo vernachten zij 15bij degenen die bewaard worden, 16etende zwijnenvlees, en er is 17sop van gruwelijke dingen in hun vaten;
Die daar 18zeggen: 19Houd u tot uzelven en naak tot mij niet, want 20ik ben 21heiliger dan gij. Dezen 22zijn een rook in Mijn neus, een vuur, 23den gansen dag brandende.
Zie, 24het 25is voor Mijn aangezicht geschreven; 26Ik zal niet zwijgen, maar Ik zal vergelden, ja, 27in hun boezem zal Ik vergelden,
Uw ongerechtigheden en uwer vaderen ongerechtigheden tegelijk, zegt de HEERE, die gerookt hebben op de bergen, en 28Mij smaadheid aangedaan hebben op de heuvelen; daarom 29zal Ik 30hun vorig werkloon in hun boezem weder toemeten.
Alzo zegt de HEERE: 31Gelijk wanneer men most in een bos druiven vindt, men zegt: Verderf ze 32niet, want er is 33een zegen in; alzo zal Ik het 34om Mijner knechten wil doen, 35dat Ik hen niet allen verderve.
En Ik zal 36zaad uit Jakob 37voortbrengen, en uit Juda 38een erfbezitter 39van Mijn bergen; en Mijn uitverkorenen 40zullen het erfelijk bezitten en Mijn knechten zullen aldaar wonen.
En 41Saron zal tot een schaapskooi worden en 42het dal van Achor 43tot een runderleger, voor Mijn volk dat Mij gezocht heeft.
Maar gij verlaters des HEEREN, 44gij vergeters van den berg Mijner heiligheid, gij 45aanrichters ener tafel voor die 46bende, en 47gij opvullers des dranks 48voor dat getal:
49Ik zal ulieden ook ten zwaarde tellen, dat gij allen u ter slachting 50zult krommen, omdat Ik 51heb geroepen, maar gij hebt niet geantwoord, Ik gesproken heb, maar gij hebt niet gehoord, maar hebt gedaan wat kwaad was in Mijn ogen, en hebt verkoren hetgeen waaraan Ik geen lust heb.
Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Zie, Mijn knechten 52zullen eten, doch gijlieden zult hongeren; zie, Mijn knechten 52zullen drinken, doch gijlieden zult dorsten; zie, Mijn knechten zullen blijde zijn, doch gijlieden zult beschaamd zijn;
Zie, Mijn knechten zullen juichen 53van goeder harte, maar gijlieden zult schreeuwen van weedom des harten, en van verbreking des geestes zult gij huilen.
En gijlieden zult uw naam Mijn uitverkorenen 54tot een vervloeking laten; en de Heere HEERE zal 55ulieden doden, maar Zijn knechten zal Hij met 56een anderen naam noemen;
Zodat 57wie zich zegenen zal op aarde, die zal zich zegenen 58in den God der waarheid; en wie 59zweren zal op aarde, die zal zweren 58bij den God der waarheid, omdat 60de vorige benauwdheden zullen vergeten zijn en omdat zij voor Mijn ogen verborgen zijn.
Want zie, 61Ik schep nieuwe hemelen en 62een nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden en zullen 63in het hart niet opkomen.
Maar weest gijlieden vrolijk en verheugt u tot in der eeuwigheid 64in hetgeen dat Ik schep; want zie, 65Ik schep Jeruzalem een verheuging en 66haar volk een vrolijkheid.
En 67Ik zal Mij verheugen 68over Jeruzalem, en vrolijk zijn 68over Mijn volk; en 69in haar zal niet meer gehoord worden 70de stem der wening, noch de stem des geschreeuws.
71Vandaar zal niet meer wezen 72een zuigeling van weinige dagen, noch een oud man die 73zijn dagen niet zal vervullen; want een jongeling zal sterven 74honderd jaar oud zijnde, maar een zondaar honderd jaar oud zijnde, zal vervloekt worden.
En 75zij 76zullen huizen bouwen en bewonen, en zij zullen wijngaarden planten en derzelver vrucht eten.
77Zij zullen niet bouwen dat het een ander bewone; zij zullen niet planten dat het een ander ete; want de dagen Mijns volks zullen zijn 78als de dagen eens booms, en Mijn uitverkorenen zullen het werk hunner handen 79verslijten.
Zij zullen niet 80tevergeefs arbeiden, noch baren 81ter verstoring; 82want zij zijn 83het zaad der gezegenden des HEEREN, en 84hun nakomelingen met hen.
En het zal geschieden, 85eer zij roepen, zo zal Ik antwoorden; terwijl zij nog spreken, zo zal Ik horen.
86De wolf en het lam zullen 87tezamen weiden, en 88de leeuw zal stro eten als een rund, en 89stof zal de 90spijze der slang zijn; zij zullen geen kwaad doen noch verderven op Mijn gansen heiligen berg, zegt de HEERE.