DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 63.

De profeet beschrijft de heerlijke victorie van Christus over de vijanden Zijner kerk, vs. 1, enz. Lof en prijs der grote goedheid des Heeren, 7. En bekentenis van de zonden des volks, waarover Zich God vertoornde, 10. Doch wederom ontfermde, Zich indachtig makende Zijn vorige barmhartigheden, 11. Een gebed om verdere genade en bescherming, 15.

De dag der wrake
1

WIE1 is Deze, Die 2van Edom komt 3met besprenkelde klederen, van 4Bozra? Deze, Die 5versierd is in Zijn gewaad? Die 6voorttrekt 7in Zijn grote kracht? 8Ik ben het, 9Die in gerechtigheid spreek, 10Die machtig ben te verlossen.

2

11Waarom zijt Gij arood aan Uw gewaad, en Uw klederen als van een 12die in de wijnpers treedt?

3

13Ik heb 14de pers alleen getreden en 15er was niemand van de volken met Mij, en Ik heb hen getreden in Mijn toorn en heb hen vertrapt in Mijn grimmigheid, en 16hun kracht is gesprengd op Mijn klederen en al Mijn gewaad heb Ik bezoedeld.

4

Want b17de dag der wrake was in Mijn hart, en 18het jaar Mijner verlosten was gekomen.

5

c19En Ik zag toe, en er was niemand die hielp; 20en Ik ontzette Mij, en er was niemand die ondersteunde; 21daarom heeft Mijn arm Mij heil beschikt, en 22Mijn grimmigheid, die heeft Mij ondersteund.

6

En 23Ik heb de volken vertreden in Mijn toorn en 24Ik heb hen dronken gemaakt in Mijn grimmigheid, en Ik heb 25hun kracht ter aarde doen nederdalen.

Een gebed om genade
7

26Ik zal de goedertierenheden des HEEREN vermelden, 27den veelvoudigen lof des HEEREN, 28naar alles wat de HEERE ons heeft bewezen, en de grote goedheid aan het huis Israëls, die Hij hun bewezen heeft naar Zijn barmhartigheden en naar de veelheid Zijner goedertierenheden.

8

Want 29Hij zeide: Zij zijn immers Mijn volk, kinderen 30die niet liegen zullen. Alzo 31is Hij hun geworden tot een Heiland.

9

32In al hun benauwdheid was Hij benauwd, en 33de Engel Zijns aangezichts heeft hen behouden; 34ddoor Zijn liefde en door Zijn genade heeft Hij hen verlost; en 35Hij nam hen op en Hij droeg hen 36al de dagen vanouds.

d Deut. 7:7, 8, 9.
10

e37Maar zij zijn wederspannig geworden en zij hebben 38Zijn Heiligen Geest 39smarten aangedaan; 40daarom is Hij hun in een vijand verkeerd, Hij Zelf heeft tegen hen gestreden.

11

Nochtans dacht Hij 41aan de dagen vanouds, aan Mozes en Zijn volk; maar nu, 42waar is Hij Die hen 43uit de zee opgebracht heeft 44met de herders 45Zijner kudde? Waar is Hij Die Zijn Heiligen Geest in het midden 46van hen stelde?

12

47Die den arm Zijner heerlijkheid heeft doen gaan aan de rechterhand van Mozes; Die 48de wateren voor hunlieder aangezichten kliefde, opdat Hij Zich een eeuwigen Naam maakte?

13

Die hen 49leidde 50door de afgronden? Als een paard in de woestijn, 51fstruikelden zij niet.

14

52Gelijk 53een beest dat afgaat in de valleien, heeft 54hun de Geest des HEEREN 55rust gegeven. Alzo hebt 56Gij Uw volk geleid, opdat Gij U een heerlijken Naam zoudt maken.

15

gZie van den hemel af, en aanschouw 57van Uw heilige en Uw heerlijke woning; waar zijn 58Uw ijver en 59Uw mogendheden, 60het gerommel 61Uws ingewands en Uwer barmhartigheden? 62Zij houden zich tegen mij in.

16

63Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet; Gij, o HEERE, zijt onze Vader, 64onze Verlosser vanouds af is Uw Naam.

17

HEERE, waarom 65doet Gij ons van Uw wegen dwalen? Waarom 66verstokt Gij ons hart, 67dat wij U niet vrezen? 68Keer weder 69om Uwer knechten wil, 70de stammen 71Uws erfdeels.

18

Uw heilig volk heeft 72het 73maar een weinig tijds bezeten; 74onze wederpartijders hebben 75hUw heiligdom vertreden.

19

76Wij zijn 77geworden als die over welke Gij vanouds niet hebt geheerst, en 78die naar Uw Naam niet zijn genoemd.