DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 53.

Vooreerst wordt in dit hoofdstuk gesproken van de ongelovigheid der Joden ten tijde der verschijning van Christus in het vlees, vs. 1. Daarna van de vernedering, van het lijden en sterven van Christus, alsook van Zijn verhoging en heerlijkheid, en van de vruchten die de kerk daarvan ontvangt en geniet.

1

WIE1a heeft 2onze prediking geloofd? En 3aan wien is de arm des HEEREN geopenbaard?

2

4Want Hij is als een rijsje 5voor Zijn aangezicht 6opgeschoten, en 7als een wortel 8uit een dorre aarde; 9Hij had geen gedaante noch heerlijkheid; als 10wij Hem aanzagen, zo was er geen 11gestalte 12dat wij Hem zouden begeerd hebben.

3

13Hij was bveracht en 14de onwaardigste onder de mensen, 15een Man van smarten en 16verzocht in krankheid; en een iegelijk was 17als verbergende het aangezicht voor Hem; 18Hij was veracht, en 19wij hebben Hem niet geacht.

4

20Waarlijk, cHij heeft onze krankheden 21op Zich genomen, en onze smarten, die heeft Hij 22gedragen; doch 23wij achtten Hem dat Hij geplaagd, van God 24geslagen en verdrukt was.

5

Maar dHij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; 25de straf die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen 26eis ons genezing geworden.

6

27Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk 28naar zijn weg; doch de HEERE heeft ons aller ongerechtigheid 29op Hem doen aanlopen.

7

Als 30dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch 31fHij deed Zijn mond niet open; als geen lam werd Hij ter slachting geleid, en als een 32schaap dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open.

8

Hij is 33uit den angst en 34uit het gericht weggenomen; en wie zal 35Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is 36afgesneden 37uit het land der levenden; 38om de overtreding 39mijns volks 40is de plaag op Hem geweest.

9

En 41men heeft Zijn 42graf 43bij de goddelozen 44gesteld, en Hij is bij den rijke 45in Zijn dood geweest, omdat Hij 46geen onrecht gedaan heeft, hnoch bedrog in Zijn mond geweest is.

10

Doch het behaagde den HEERE 47Hem 48te verbrijzelen, Hij heeft Hem 49krank gemaakt; 50als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, 51Hij zal de dagen verlengen; en 52het welbehagen des HEEREN zal 53door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan.

11

Om den arbeid Zijner ziel zal 54Hij het zien en 55verzadigd worden; door 56Zijn kennis zal 57Mijn Knecht, 58de Rechtvaardige, 59velen 60rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden 61dragen.

12

62Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en 63Hij zal de machtigen als een roof delen, 64omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, ien 65met de overtreders is geteld geweest; 66en Hij veler zonde gedragen heeft, en k67voor de overtreders gebeden heeft.