DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 46.

Profetie van den ondergang der Babyloniërs en hunner afgoden, vs. 1, enz. God maakt de Joden indachtig Zijn liefde en trouw tot hen, 3. En Hij vermaant hen dat zij Hem niet afbeelden, 5. Hun voor ogen stellende de dwaasheid der afgodendienaars, 6. De Heere bewijst uit Zijn werken, die Hij eertijds en nog voor kort bij Zijn kerk gedaan heeft, dat Hij alleen de ware God is, 8, enz.

De dwaasheid der afgoderij
1

BEL1 is gekromd, 2Nebo wordt nedergebogen, 3hun 4afgoden 5zijn geworden voor de dieren en voor de beesten; 6uw opgeladen pakken zijn een last voor de vermoeide beesten.

2

7Tezamen zijn zij nedergebogen, zij zijn gekromd, 8zij hebben den last niet kunnen redden, maar 9zij zelven 10zijn in de gevangenis gegaan.

3

Hoort naar Mij, o huis Jakobs, en het ganse overblijfsel van het huis Israëls, 11gij die van Mij gedragen zijt 12van den buik aan, en opgenomen 13van de baarmoeder af.

4

En 14tot den ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja, tot de grijsheid toe zal Ik ulieden 15dragen; Ik heb het gedaan, en Ik zal u opnemen en Ik zal dragen en 16redden.

5

aWien zoudt gijlieden Mij nabeelden en evengelijk maken, en Mij vergelijken, dat wij elkander gelijken zouden?

6

17Zij 18verkwisten het goud uit de beurs en wegen het zilver met 19de waag; zij huren 20een goudsmid, en die maakt het 21tot een god, zij knielen neder, ook buigen zij zich daarvoor.

7

bZij nemen hem op den schouder, zij dragen hem en zetten hem 22aan zijn plaats; daar staat hij, hij wijkt van zijn plaats niet; ja, roept iemand tot hem, zo antwoordt hij niet, hij verlost 23hem niet uit zijn benauwdheid.

8

Gedenkt 24hieraan en 25houdt u kloekelijk, 26brengt het weder in het hart, 27o gij overtreders.

9

Gedenkt 28der vorige dingen 29van oude tijden af, dat Ik God ben, cen er is geen God meer, en er is niet 30gelijk Ik;

c Jes. 45:5, 14, 18, 21, 22; 48:12.
10

31Die van den beginne aan verkondig het einde, en vanouds af die dingen die nog niet geschied zijn; Die zeg: dMijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen;

11

Die 32een roofvogel roep 33van het oosten, 34een man Mijns raads uit verren lande; ja, Ik heb het gesproken, Ik zal het ook doen komen; Ik heb het 35geformeerd, Ik zal het ook doen.

12

Hoort naar Mij, 36gij stijven van hart, 37gij die verre van de gerechtigheid zijt.

13

38Ik breng 39Mijn gerechtigheid nabij, zij zal niet verre wezen, en 40Mijn heil zal niet vertoeven; maar Ik zal heil geven in Sion, 41aan Israël Mijn heerlijkheid.