DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 10.

Een dreiging over de onrechtvaardige rechters en verkeerders van het recht, vs. 1, enz. Alsook tegen de Assyriërs, 5, 12, 15, 16, 17, 18. Die een ander oogmerk hebben in het verderven der Joden dan de Heere had, 7. Hun hoogmoed wordt beschreven, 8. En God belooft dat Hij het overblijfsel Zijner kerk zal redden, 21. En dat haastelijk, 25. De tocht van Sanherib, marcherende naar Jeruzalem, 28, enz. Dreigement van God over denzelven, 33.

1

WEE 1dengenen die ongerechte inzettingen 2inzetten, 3en den schrijvers die 4moeite voorschrijven;

2

5Om de armen van het recht af te wenden en om het recht der ellendigen mijns volks te roven, 6opdat de weduwen hun buit worden en opdat zij de wezen mogen plunderen.

3

Maar wat zult gijlieden doen 7ten dage der bezoeking, en 8der verwoesting die 9van verre komen zal? 10Tot wien zult gij vlieden om hulp en waar zult gij 11uw heerlijkheid laten?

4

Dat elkeen zich 12niet zou buigen onder de gevangenen en vallen onder de gedoden? Om dit alles keert Zijn toorn niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt.

De ondergang van Assyrië voorzegd
5

aWee 13den Assyriër, die de 14roede Mijns toorns is, 15en Mijn grimmigheid is een stok in hun hand16.

6

Ik zal 17hem zenden 18tegen een huichelachtig volk en 19Ik zal hem bevel geven 20tegen het volk Mijner verbolgenheid, opdat hij 21den roof rove, en plundere de plundering, en stelle 22het ter vertreding bgelijk het slijk der straten.

7

Hoewel hij het 23zo niet meent en zijn hart alzo niet denkt, 24maar hij zal in zijn hart hebben te verdelgen en uit te roeien niet weinige volken.

8

Want hij zegt: 25Zijn niet mijn vorsten altezamen koningen?

9

26Is niet 27Kalno gelijk 28Kárchemis? Is 29Hamath niet gelijk 30Arpad? Is niet Samaría gelijk Damascus?

10

Gelijk als mijn hand 31gevonden heeft de koninkrijken 32der afgoden, 33ofschoon hun gesneden beelden 34beter 35zijn dan 36die van Jeruzalem en dan die van Samaría;

11

Gelijk als ik gedaan heb aan Samaría en aan haar afgoden, zou ik alzo 37niet kunnen doen aan Jeruzalem en aan 38haar afgoden?

12

39Want het zal geschieden 40als de Heere een einde zal gemaakt hebben van al Zijn werk op den berg Sion en te Jeruzalem, dan zal 41Ik 42tehuiszoeken 43de vrucht van de grootsheid des harten 44van den koning van Assyrië, en de pracht 45van de hoogheid zijner ogen.

13

46Omdat hij gezegd heeft: Door de kracht mijner hand heb ik het gedaan en door mijn wijsheid, 47want ik ben verstandig; en 48ik heb de landpalen der volken weggenomen en heb 49hun voorraad geroofd, en 50heb als een geweldige 51de inwoners doen nederdalen;

14

En mijn hand heeft gevonden het 52vermogen der volken, 53als een nest, en 54ik heb het ganse aardrijk samengeraapt, gelijk men de eieren die verlaten zijn, samenraapt; en er is niemand geweest 55die een vleugel verroerde, of 56den bek opendeed, of 57piepte.

15

58Zal 59een bijl zich beroemen tegen dien die daarmede houwt? Zal 59een zaag 60pochen tegen dien 61die ze trekt? Alsof een staf 62bewoog degenen die hem opheffen? 63Als men een stok opheft, is het geen hout?

16

Daarom zal de Heere Heere der heirscharen onder 64zijn 65vetten een 66magerheid zenden, en 67onder 68zijn heerlijkheid czal Hij 69een brand doen branden, als den brand des vuurs.

17

Want 70het Licht Israëls 71zal tot een Vuur zijn en 72zijn 73Heilige 74tot een Vlam, Welke in brand steken en verteren zal 75zijn 76doornen en 75zijn 76distelen 77op één dag.

18

Ook zal 78Hij verteren de heerlijkheid 79zijns 80wouds en 81zijns vruchtbaren velds, 82van de ziel af tot het vlees toe; en 83hij 84zal zijn gelijk als wanneer een vaandrager 85versmelt.

19

En 86de overgebleven bomen zijns wouds zullen 87weinige in getal zijn, 88ja, een jongen zou hen opschrijven.

Israëls overblijfsel
20

89En het zal geschieden te dien dage, dat 90het overblijfsel van Israël en 91de ontkomenen van het huis van Jakob 92niet meer steunen zullen 93op dien die hen geslagen heeft, maar zij zullen steunen op den HEERE, 94den Heilige Israëls, 95oprechtelijk.

21

96Het overblijfsel 97zal wederkeren, 98het overblijfsel Jakobs, tot den sterken God.

22

99Want dofschoon uw volk, o Israël, is 100gelijk het zand der zee, zo zal toch maar het overblijfsel 1daarvan wederkeren; 2de 3verdelging is vastelijk besloten, overvloeiende met gerechtigheid.

23

Want eeen verdelging die vastelijk besloten is, zal de Heere HEERE der heirscharen doen in het midden van dit ganse land.

24

Daarom zegt de Heere HEERE der heirscharen alzo: Vrees niet, gij Mijn volk dat te Sion woont, voor Assur, als hij u met de roede zal slaan 4en hij zijn staf tegen u zal opheffen 5naar de wijze der Egyptenaars;

25

6Want nog 7een klein weinig, zo zal volbracht worden de gramschap, en Mijn toorn tot 8hun 9vernieling.

26

Want de HEERE der heirscharen zal 10tegen hem 11een gesel verwekken, 12gelijk de slachting van Midian was aan 13de rots van Oreb, en 14gelijk fZijn staf over de zee was, denwelken Hij verheffen zal 15naar de wijze der Egyptenaars.

27

En het zal geschieden ten zelven dage, dat 16zijn last zal afwijken van uw schouder en zijn juk van uw hals; en het juk zal 17verdorven worden 18om des Gezalfden wil.

De HEERE zal Sanherib verslaan
28

19Hij komt te 20Ajath, hij trekt door 21Migron; te 22Michmas 23legt hij zijn gereedschap af.

29

Zij trekken door 24den doorgang, te 25Geba houden zij hun vernachting; 26Rama beeft, 27Gíbea Sauls vlucht.

30

28Roep luide met uw stem, 29gij dochter van Gallim; 30laat ze horen tot 31Laïs toe, o ellendig 32Anathoth.

31

33Madména 34vliedt weg, de inwoners van Gebim 35vluchten met hopen.

32

Nog een dag 36blijft 37hij te 38Nob; 39hij zal zijn hand 40bewegen 41tegen den berg 42der dochter Sions, 43den heuvel van Jeruzalem.

33

Doch zie, de Heere HEERE der heirscharen zal 44met geweld 45de takken 46afkappen, en 47die hoog van statuur zijn, zullen nedergehouwen worden, 48en de verhevenen zullen vernederd worden.

34

En 49Hij zal 50met ijzer 51de verwarde struiken des wouds omhouwen, en 52de Libanon zal vallen 53door den Heerlijke.