DE PROFEETJESAJA
HOOFDSTUK 1.
De profeet Jesaja klaagt over de Joden vanwege hun ongehoorzaamheid, vs. 2. Onaangezien zij van den Heere wel geducht waren geslagen, 5. Hij vergelijkt hen bij die van Sodom en Gomorra, 10. En verwerpt hun godsdienst, 11. Hij vermaant hen tot beterschap des levens, 16. Met belofte van genade, 18. En dreiging van zware straffen, indien zij zich niet beterden, 20. Heftige klacht over den afval der Joden, 21. Met verdere dreigementen, 24. Doch belooft wederom genade den boetvaardigen, 25. Maar verkondigt straf over de onboetvaardige afgodendienaars, 28.
HET1 2gezicht van Jesaja, den zoon van 3Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van 4Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkía, de koningen van Juda.
a5Hoort, gij hemelen, en neem ter ore, gij aarde, want de HEERE spreekt: Ik heb kinderen 6groot gemaakt en verhoogd, maar 7zij hebben tegen Mij overtreden.
8Een os kent 9zijn bezitter en 10een ezel de kribbe zijns heren; maar 11Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet.
19Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? cGij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse 20hoofd is krank en het ganse hart is mat.
21Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels 22aan hetzelve, maar wonden en 23striemen en 24etterbuilen, die niet 25uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen derzelve is met olie verzacht.
d26Uw aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand; uw land, 27dat verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als een omkering door 28de vreemden.
En 29de dochter Sions is 30overgebleven 31als een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een 32belegerde stad.
eZo niet de HEERE der heirscharen ons nog 33een weinig overblijfsel had gelaten, 34als fSódom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomórra gelijk zijn geworden.
Hoort des HEEREN woord, 35gij oversten van Sódom; neemt ter ore 36de wet onzes Gods, 37gij volk van Gomórra.
Wanneer gijlieden 40voor Mijn aangezicht komt te verschijnen, 41wie heeft zulks van uw hand geëist, dat gij 42Mijn voorhoven betreden zoudt?
43Brengt niet meer vergeefs offer, 44het reukwerk is Mij een gruwel; 45de nieuwe maanden en sabbatten en 46het bijeenroepen der vergaderingen vermag Ik niet, het is ongerechtigheid, zelfs 47de verbodsdagen.
48Uw nieuwe maanden en uw gezette hoogtijden 49haat Mijn ziel, zij zijn Mij tot een 50last; 51Ik ben moede geworden die te dragen.
En hals gijlieden 52uw handen uitbreidt, 53verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; want uw handen 54zijn vol bloed.
Leert goed doen, 56zoekt het recht, helpt den verdrukte, doet den wees recht, 57handelt de twistzaak der weduwe.
Komt dan, en laat ons 58tezamen rechten, zegt de HEERE; kal waren uw zonden 59als scharlaken, 60zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij 61rood als 62karmozijn, zij zullen worden als witte wol.
Indien gijlieden willig zijt en 63hoort, zo zult gij 64het goede dezes lands eten.
Maar indien gij 65weigert en wederspannig zijt, zo zult gij van 66het zwaard gegeten worden; 67want de mond des HEEREN heeft het gesproken.
68Hoe is 69de getrouwe stad tot 70een hoer geworden! Zij was vol recht, gerechtigheid 71herbergde daarin, maar 72nu 73doodslagers.
Uw vorsten zijn 75afvalligen en metgezellen der dieven, 76eenieder van hen heeft de geschenken lief, en zij jagen de vergeldingen na; nden wees doen zij geen recht, en de twistzaak der weduwe 77komt voor hen niet.
Daarom spreekt de Heere HEERE der heirscharen, de Machtige Israëls: O wee, 78Ik zal Mij troosten van Mijn wederpartijders, oIk zal Mij wreken 79van Mijn vijanden.
En Ik zal u uw rechters 83wedergeven als 84in het eerst, en uw raadslieden als in den beginne; daarna zult gij een stad der gerechtigheid, een 85getrouwe stad genoemd worden.
86Sion zal 87door recht 88verlost worden, en haar 89wederkerenden door 90gerechtigheid.
Want zij zullen beschaamd worden 94om der eiken wil, die 95gijlieden 96begeerd hebt, en gij zult schaamrood worden om der 97hoven wil, die gij verkoren hebt.
98Want gij zult zijn 99als een eik welks bladeren afvallen, en als een hof die geen water heeft.
En 100de sterke zal wezen tot 1grof vlas, en zijn 2werkmeester tot een vonk, en zij zullen beiden tezamen branden, en er zal geen uitblusser wezen.