DE PROFEETJEREMÍA

HOOFDSTUK 33.

God profeteert wijders van Jeruzalems inneming, des volks wegvoering en wederbrenging uit Babel, mitsgaders een zaligen, vrolijken en gerusten toestand, vs. 1, enz. Van de zending van Christus, Zijn eeuwig en vast Koninkrijk, Priesterdom en begenadigd zaad, 14.

Verlossing uit Babel
1

VOORTS geschiedde des HEEREN woord ten tweeden male tot Jeremía, als hij 1nog in het voorhof der bewaring was opgesloten, zeggende:

2

Zo zegt de HEERE, Die het 2doet, de HEERE, Die dat formeert, opdat Hij het bevestige, HEERE is Zijn Naam:

3

3Roep tot Mij, en Ik zal u antwoorden; en Ik zal u bekendmaken grote en 4vaste dingen, die gij niet weet.

4

Want zo zegt de HEERE, de God Israëls, van de huizen dezer 5stad en van de huizen der koningen van Juda, die door de 6wallen en door het zwaard zijn afgebroken:

5

7Er zijn er wel 8ingekomen om te strijden tegen de Chaldeeën, maar het is om 9diezelve te 10vullen met dode lichamen van mensen, die 11Ik verslagen heb in Mijn toorn en in Mijn grimmigheid; en 12omdat Ik Mijn 13aangezicht van deze stad verborgen heb om al 14hunlieder boosheid.

6

Zie, Ik zal 15haar de 16gezondheid en de genezing doen rijzen en zal 17henlieden genezen, en zal hun 18openbaren overvloed van 19vrede en waarheid.

7

En Ik zal de agevangenis van Juda en de gevangenis van Israël wenden, en zal hen b20bouwen als 21in het eerst.

8

En Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid, met dewelke zij tegen Mij gezondigd hebben; en Ik zal cvergeven al hun ongerechtigheden, met dewelke zij tegen Mij gezondigd, en met dewelke zij tegen Mij overtreden hebben.

9

En 22het zal Mij zijn tot een 23vrolijken 24naam, tot een roem en tot een sieraad bij alle heidenen der aarde, die al het goede zullen horen dat Ik hun doe; en zij zullen vrezen en beroerd zijn over al het goede en over al den vrede, dien Ik 25haar 26beschik.

10

Alzo zegt de HEERE: In deze plaats (waarvan gij 27zegt: Zij is woest, dat er geen mens noch beest in is), in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem, die zo verwoest zijn, dat er geen mens, noch inwoner, noch beest in is, zal wederom gehoord worden

11

dDe stem der vrolijkheid en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid, de stem dergenen die zeggen: Looft den HEERE der 28heirscharen, want de HEERE is goed, want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid; de stem dergenen die 29lof aanbrengen ten huize des HEEREN; want Ik zal 30de gevangenis des lands wenden 31als in het eerst, zegt de HEERE.

12

Zo zegt de HEERE der heirscharen: In deze plaats, die zo woest is, dat er geen mens, zelfs tot het vee toe, in is, mitsgaders in al derzelver steden, 32zullen wederom woningen zijn van herders, die de kudden doen 33legeren.

13

In de steden van het gebergte, in de steden der laagte, en in de steden van het zuiden, en in het land van Benjamin, en in de plaatsen rondom Jeruzalem, en in de steden van Juda, zullen de kudden wederom onder de handen des 34tellers doorgaan, zegt de HEERE.

Nieuwe belofte van de Spruite
14

Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik het e35goede woord 36verwekken zal, dat Ik 37tot het huis van Israël en over het huis van Juda gesproken heb.

15

In die dagen en te dien tijde zal Ik den David een f38SPRUITE der gerechtigheid doen uitspruiten, en Hij zal 39recht en gerechtigheid doen op aarde.

16

40In die dagen zal Juda verlost worden en Jeruzalem zeker wonen; en Deze is Die haar roepen zal: De 41HEERE ONZE GERECHTIGHEID.

17

Want zo zegt de HEERE: Aan David zal niet worden 42afgesneden een Man Die op den troon van het huis Israëls zitte.

18

Ook zal den Levitischen priesters van voor Mijn aangezicht niet worden afgesneden een Man Die brandoffer offere en spijsoffer aansteke en slachtoffer bereide, 43al de dagen.

19

En des HEEREN woord geschiedde tot Jeremía, zeggende:

20

Alzo zegt de HEERE: Indien gijlieden Mijn 44verbond van den dag en Mijn verbond van den nacht kunt vernietigen, zodat dag en nacht niet zijn op hun tijd,

21

Zo zal ook vernietigd kunnen worden Mijn verbond met Mijn knecht David, dat hij geen zoon hebbe die op zijn troon regere; en 45met de Levieten, de priesters, Mijn dienaren.

22

Gelijk het heir des hemels niet geteld, en het zand der zee niet gemeten kan worden, alzo zal Ik vermenigvuldigen het zaad van Mijn knecht David, en 46de Levieten, die Mij dienen.

23

Voorts geschiedde des HEEREN woord tot Jeremía, zeggende:

24

Hebt gij niet 47gezien wat 48dit volk 49spreekt, zeggende: De 50twee geslachten, die de HEERE verkoren had, die heeft Hij nu verworpen? Ja, zij versmaden Mijn volk, zodat het geen volk 51meer is voor hunlieder aangezicht.

25

Zo zegt de HEERE: Indien Mijn 52verbond niet is van dag en nacht; indien Ik de 53ordeningen des hemels en der aarde niet gesteld heb,

26

Zo zal Ik ook het zaad van Jakob en van Mijn knecht David verwerpen, dat Ik van zijn zaad niet neme, die daar 54heersen over het zaad van Abraham, Izak en Jakob; want Ik zal hun gevangenis wenden en Mij hunner gontfermen.