1DE HANDELINGENDER HEILIGE APOSTELEN,BESCHREVEN DOOR 2LUKAS
HOOFDSTUK 4.
1 De oversten der Joden zetten Petrus en Johannes gevangen. 5 Waarover de gehele Raad vergadert. 7 Van welken zij worden ondervraagd over de genezing van den kreupele. 8 Petrus betuigt dat hetzelve geschied is in den Naam van Jezus. 11 En dat Deze is de Steen van de bouwlieden verworpen. 12 Doch dat in geen ander zaligheid is. 13 De Raad, hoewel overtuigd zijnde van dit wonderwerk, verbiedt nochtans hun in den Naam van Jezus te prediken. 19 Hetwelk zij verklaren niet te kunnen laten. 21 Worden daarna met harde dreigingen ontslagen. 23 Verhalen den hunnen wat hun was geschied. 24 Die God bidden om bescherming, vrijmoedigheid en zegen tot de predicatie des Woords. 31 En God verhoort hen met een aardbeving. 32 De eendrachtigheid en liefde der gelovigen, die hun goederen verkochten tot onderhoud der behoeftigen. 36 Hetwelk ook Barnabas heeft gedaan.
EN terwijl zij tot het volk spraken, kwamen daarover tot hen de priesters en 1de hoofdman des tempels en 2de sadduceeën,
Zeer ontevreden zijnde, omdat zij het volk leerden en verkondigden 3in Jezus de opstanding uit de doden;
En sloegen de handen aan hen en zetten hen 4in bewaring tot den anderen dag; want het was nu avond.
En velen van degenen die 5het Woord gehoord hadden, 6geloofden; en het getal der mannen werd omtrent 7vijfduizend.
En het geschiedde des anderen daags, dat hun 8oversten en ouderlingen en schriftgeleerden 9te Jeruzalem vergaderden,
En 10Annas, de hogepriester, en Kájafas en 11Johannes en 12Alexander, en zovelen er van 13het hogepriesterlijk geslacht waren.
En als zij 14hen in het midden gesteld hadden, vraagden zij: aDoor wat kracht of door wat 15naam hebt gijlieden dit gedaan?
Toen zeide Petrus, 16vervuld zijnde met den Heiligen Geest, tot hen: Gij oversten des volks en 17gij ouderlingen Israëls,
18Alzo wij heden 19rechtelijk onderzocht worden over de weldaad aan een krank mens geschied, waardoor hij 20gezond geworden is,
Zo zij u allen kennelijk en het ganse volk Israël, dat 21door den Naam van Jezus Christus den Nazaréner, Dien gij gekruist hebt, Welken God van de doden heeft opgewekt, 22door Hem, zeg ik, staat deze hier voor u gezond.
23Deze is de Steen Die van u, 24bde bouwlieden, 25veracht is, Welke tot 26een Hoofd des hoeks geworden is.
cEn de zaligheid is 27in geen ander; want er is ook 28onder den hemel geen andere 29naam, die 30onder de mensen 31gegeven is, 32door welken wij moeten zalig worden.
Zij nu ziende de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes, en vernemende dat zij 33ongeleerde en 34slechte mensen waren, verwonderden zich, en kenden hen dat zij met Jezus geweest waren.
En ziende den mens bij hen 35staan, die genezen was, hadden zij niets daartegen te zeggen.
En hun geboden hebbende 36uit te gaan buiten den Raad, overlegden zij met elkander,
Zeggende: dWat zullen wij dezen mensen doen? Want dat er 37een bekend teken door hen geschied is, is openbaar aan allen die te Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet loochenen.
Maar opdat het niet meer en meer onder het volk verspreid worde, laat ons hen 38scherpelijk dreigen, dat zij niet meer tot enig mens 39in dezen Naam spreken.
En als zij hen geroepen hadden, 40zeiden zij hun aan, dat zij 41ganselijk niet zouden spreken noch leren in den Naam van Jezus.
Maar Petrus en Johannes antwoordende, zeiden tot hen: eOordeelt gij of het recht is 42voor God, ulieden meer te horen dan God.
Want wij 43kunnen niet laten te spreken hetgeen wij gezien en gehoord hebben.
Maar zij dreigden hen nog meer en lieten hen gaan, niets vindende 44hoe zij hen straffen zouden, f45om des volks wil; want zij verheerlijkten allen God over hetgeen gdat er geschied was.
Want de mens was 46meer dan veertig jaren oud, aan welken dit teken der genezing geschied was.
En zij losgelaten zijnde, hkwamen 47tot de hunnen, en verkondigden al wat de overpriesters en de ouderlingen tot hen gezegd hadden.
En als dezen dat hoorden, hieven zij eendrachtelijk hun stem op tot God en zeiden: 48Heere, Gij zijt de God Die gemaakt hebt den hemel en de aarde en de zee en alle dingen die in dezelve zijn;
Die door den mond van David, 49Uw knecht, gezegd hebt: iWaarom 50woeden de heidenen, en hebben de volken ijdele dingen bedacht?
De koningen der aarde zijn tezamen opgestaan, en de oversten zijn bijeenvergaderd, tegen den Heere en tegen Zijn Gezalfde.
kWant 51in der waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig 52Kind Jezus, Welken Gij 53gezalfd hebt, beide Herodes en Pontius Pilatus, met de heidenen en 54de volken Israëls,
55Om te doen al wat Uw 56hand en Uw raad 57tevoren bepaald had dat geschieden zou.
En nu dan, Heere, 58zie op hun dreigingen, en geef Uw 59dienstknechten met alle vrijmoedigheid Uw Woord te spreken,
lDaarin, dat Gij 60Uw hand uitstrekt tot 61genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door den Naam van Uw heilig 62Kind Jezus.
En als 63zij gebeden hadden, werd de plaats in welke zij vergaderd waren, m64bewogen; en zij werden allen 65vervuld met den Heiligen Geest, en spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid.
En der menigte van degenen die geloofden, was 66néén hart en één ziel; en niemand zeide dat iets van hetgeen hij had, 67zijn eigen was, maar alle dingen waren hun gemeen.
En de apostelen gaven met grote 68kracht getuigenis van de opstanding des Heeren Jezus; en er was grote 69genade over hen allen.
Want er was ook niemand onder hen die gebrek had; want zovelen als er bezitters waren van landen of huizen, die verkochten zij, en brachten den prijs der verkochte goederen en legden dien 70aan de voeten der apostelen;
oEn aan een iegelijk werd uitgedeeld naar dat elk van node had.
En 71Joses, van de apostelen toegenaamd Bárnabas (hetwelk is, overgezet zijnde, een zoon 72der vertroosting), 73een Leviet, van geboorte uit 74Cyprus,
Alzo hij een akker had, verkocht dien, en bracht 75het geld en legde het aan de voeten der apostelen.