1DE HANDELINGENDER HEILIGE APOSTELEN,BESCHREVEN DOOR 2LUKAS
HOOFDSTUK 17.
1 Paulus predikt Christus te Thessalonica. 4 Sommige Joden en vele Grieken geloven. 5 Anderen verwekken tegen hen oproer, en trekken Jason voor de oversten der stad. 10 Doch Paulus en Silas ontkomen, en reizen naar Berea, waar zij ook prediken. 11 En velen de Schrift naarstiglijk onderzoekende, worden gelovig. 13 De Joden van Thessalonica vervolgen hem ook aldaar, het volk beroerende. 14 Maar de broeders geleiden Paulus tot Athene. 16 Alwaar hij zich ontstelt over de afgoderij. 18 En wordt van sommige epicureïsche en stoïsche filosofen bespot. 19 Op de gerechtsplaats gebracht. 20 En van zijn leer nader ondervraagd. 22 Waarover hij hen onderricht van de ijdelheid der afgoden, en van de kennis en den dienst van den waren God, Die hemel en aarde geschapen heeft en regeert, voor Welken zij ook onbekend een altaar hadden opgericht. 30 Vermaant hen dan tot bekering en geloof in Christus, Die van de doden opgewekt, en tot een Rechter der wereld gesteld is. 32 Hetwelk sommigen bespotten, en sommigen geloofden, onder dewelke ook waren Dionysius, de Areopagiet, en Damaris.
EN door 1Amfípolis 2en Apollónia hun weg genomen hebbende, kwamen zij te 3Thessaloníca, alwaar een synagoge der Joden was.
En Paulus, gelijk hij gewoon was, ging tot hen in, en drie sabbatten lang handelde hij met hen 4uit de Schriften,
Dezelve 5openende, en voor ogen stellende, adat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze Jezus is 6de Christus, Dien ik, zeide hij, ulieden verkondig.
bEn sommigen uit hen 7geloofden en werden Paulus en Silas 8toegevoegd, en van 9godsdienstige Grieken een grote menigte, en van de voornaamste vrouwen 10niet weinige.
Maar de Joden 11die ongehoorzaam waren, 12dit benijdende, namen tot zich enige boze mannen, uit 13de marktboeven, en 14maakten dat het volk te hoop liep, en beroerden de stad; en op het huis van 15Jason 16aanvallende, zochten zij hen 17tot het volk te brengen.
En als zij hen niet vonden, trokken zij Jason en enige broeders voor de oversten der stad, roepende: cDezen, die de wereld 18in roer hebben gesteld, zijn ook hier gekomen;
Welke Jason in zijn huis genomen heeft; en al dezen doen tegen de 19geboden des keizers, dzeggende dat er 20een andere Koning is, namelijk een Jezus.
En zij beroerden de schare en de oversten der stad, die dit hoorden.
Doch als zij van Jason en de anderen 21vergenoeging ontvangen hadden, lieten zij hen gaan.
En de broeders zonden terstond edes nachts Paulus en Silas 22weg naar Beréa; welke 23daar gekomen zijnde, gingen heen naar de synagoge der Joden.
En dezen waren 24edeler dan die te Thessaloníca waren, als die 25het Woord ontvingen met alle 26toegenegenheid, f27onderzoekende dagelijks 28de Schriften, of deze dingen alzo waren.
Velen dan uit hen geloofden, en van de Griekse eerlijke vrouwen en van de mannen niet weinige.
Maar als de Joden van Thessaloníca verstonden dat het Woord Gods ook te Beréa van Paulus verkondigd werd, kwamen zij ook daar gen 29bewogen de scharen.
Doch de broeders zonden toen van stonden aan Paulus weg, dat hij ging 30als naar de zee; maar Silas en Timótheüs bleven aldaar.
En die Paulus 31geleidden, brachten hem tot Athene toe; en hals zij bevel gekregen hadden aan Silas en Timótheüs, dat zij op het spoedigste tot hem zouden komen, vertrokken zij.
En terwijl Paulus hen te Athene verwachtte, werd zijn 32geest in hem 33ontstoken, ziende dat de stad 34zozeer afgodisch was.
Hij 35handelde dan in de synagoge met de Joden en met degenen die 36godsdienstig waren, en op de markt allen dag met degenen 37die hem voorkwamen.
En sommigen van de 38epicuréïsche en 39stóïsche filosofen streden met hem; en sommigen zeiden: Wat wil toch deze 40klapper zeggen? Maar anderen zeiden: Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden; omdat hij hun Jezus en de opstanding 41verkondigde.
En zij namen hem en brachten hem op de plaats genaamd 42Areópagus, zeggende: Kunnen wij niet weten welke deze nieuwe leer is, waar gij van spreekt?
Want 43gij brengt enige vreemde dingen voor onze oren; wij willen dan weten wat toch dit zijn wil.
(Die van Athene nu allen, en 44de vreemdelingen die zich daar onthielden, besteedden hun tijd tot niet anders dan om 45wat nieuws te zeggen en te horen.)
En Paulus staande in het midden van de plaats genaamd Areópagus, zeide: Gij mannen van Athene, ik 46bemerk dat gij alleszins gelijk als 47godsdienstiger zijt.
Want de stad doorgaande, en aanschouwende uw 48heiligdommen, heb ik ook een altaar gevonden op hetwelk 49een opschrift stond: DEN 50ONBEKENDEN GOD. Dezen dan, Dien gij 51niet kennende dient, verkondig ik ulieden.
iDe God Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, Deze zijnde een Heere des hemels en der aarde, kwoont niet in tempelen met handen gemaakt;
En wordt ook van mensenhanden niet gediend als 52iets behoevende, lalzo Hij Zelf allen het leven en den adem en alle dingen geeft;
En heeft uit 53énen bloede het ganse 54geslacht der mensen gemaakt, om 55op den gehelen aardbodem te wonen, mbescheiden hebbende de tijden tevoren geordineerd, en de bepalingen van hun woning;
Opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem 56immers 57tasten en vinden mochten, hoewel Hij niet ver is van een iegelijk van ons.
Want 58in Hem leven wij en bewegen ons en 59zijn wij; gelijk ook 60enigen van uw poëten gezegd hebben: Want wij zijn ook 61Zijn geslacht.
nWij dan zijnde Gods geslacht, moeten niet menen dat 62de Godheid goud of zilver of steen gelijk is, welke door menselijke 63kunst en bedenking gesneden zijn.
God dan de tijden der 64onwetendheid 65overgezien hebbende, overkondigt nu allen mensen alom dat zij zich bekeren;
Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij 66den aardbodem 67rechtvaardiglijk zal oordelen door 68een Man pDien Hij daartoe geordineerd heeft, 69verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft.
Als zij nu van de opstanding der doden hoorden, spotten sommigen daarmede; en sommigen zeiden: Wij zullen u wederom hiervan horen.
En alzo is Paulus uit het midden van hen weggegaan.
Doch sommige mannen hingen hem aan en geloofden; onder welke was ook Dionysius, de 70Areopagiet, en een vrouw, met name Dámaris, en anderen met dezelve.