DE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DEGALATEN
HOOFDSTUK 1.
1 Na het opschrift van den brief, 3 De gewoonlijke groetenis, 4 En een dankzegging tot God, 6 Bestraft de apostel de gemeenten van Galatië, dat zij zo haast waren afgeweken van de apostolische leer. 7 Daar nochtans geen andere leer ter zaligheid kan zijn. 8 Al ware het dat een engel dezelve predikte. 10 En daar hij de leer die hij haar gepredikt heeft, niet van mensen, maar van den Heere Christus Zelven geleerd heeft. 13 Hetwelk hij bewijst uit zijn eersten staat en ijver in het Jodendom, 15 En uit zijn wonderbaarlijke bekering en beroeping tot het apostelschap. 17 Mitsgaders omdat hij beroepen zijnde met de andere apostelen over de leer niet heeft gesproken, maar terstond naar Arabië is gereisd. 18 En na drie jaren van zijn dienst eerst Petrus en Jakobus alleen heeft gezien. 21 Dat hij daarna wederom naar Syrië en Cilicië is verreisd, en dat hij niet dan uit geruchten met de gemeenten in Judea bekend was.
PAULUS, 1een apostel (geroepen 2niet van mensen, noch door een mens, maar adoor JEZUS CHRISTUS, en God den Vader, 3Die Hem uit de doden opgewekt heeft),
En 4al de broeders die met mij zijn, aan de gemeenten van 5Galátië:
bGenade zij u en vrede van God den Vader en onzen Heere Jezus Christus;
cDie 6Zichzelven 7gegeven heeft 8voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze 9wereld, 10naar den wil van onzen God en Vader,
Denwelken zij de heerlijkheid 11in alle eeuwigheid. Amen.
12Ik verwonder mij dat gij 13zo haast 14wijkende van Dengene Die u in de genade van Christus geroepen heeft, 15overgebracht wordt 16tot een ander evangelie;
17Daar er geen ander is; 18maar er zijn sommigen ddie u ontroeren en het Evangelie van Christus willen 19verkeren.
eDoch al ware het ook dat 20wij, of 21een engel uit den hemel, u een evangelie verkondigde 22buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij 23vervloekt.
Gelijk wij 24tevoren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu 25wederom: Indien u iemand een evangelie verkondigt buiten hetgeen gij 26ontvangen hebt, die zij vervloekt.
Want f27predik ik nu de mensen 28of God? 29gOf zoek ik mensen te behagen? Want indien ik 30nog 31mensen 32behaagde, zo ware ik geen 33dienstknecht van Christus.
hMaar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie hetwelk van mij verkondigd is, 34niet is naar den mens.
iWant ik heb ook hetzelve 35niet van een mens ontvangen noch geleerd, maar door de openbaring van Jezus Christus.
kWant gij hebt mijn omgang gehoord, die 36eertijds in het Jodendom was, dat ik 37uitnemend zeer de gemeente Gods vervolgde en dezelve 38verwoestte,
En dat ik in het Jodendom toenam boven velen 39van mijn ouderdom 40in mijn geslacht, zijnde 41overvloediglijk ijverig 42voor mijn vaderlijke 43inzettingen.
lMaar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij 44van mijner moeders lijf aan 45afgezonderd heeft, en geroepen 46door Zijn genade,
47Zijn Zoon 48in mij te openbaren, mopdat ik Denzelven door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, zo ben ik 49terstond niet te 50rade gegaan n51met vlees en bloed,
En ben 52niet wederomgegaan naar Jeruzalem tot degenen die 53voor mij apostelen waren; maar ik ging heen naar 54Arabië, en keerde weder naar 55Damascus.
Daarna kwam ik 56na drie jaren weder te Jeruzalem om Petrus 57te bezoeken, en ik bleef bij hem vijftien dagen;
En zag geen ander van de apostelen dan 58Jakobus, 59den broeder des Heeren.
60Hetgeen nu ik u schrijf, zie, ik getuig o61voor God dat ik niet lieg.
Daarna ben ik gekomen in de gewesten van 62Syrië en van Cilícië.
En ik was van aangezicht onbekend aan de gemeenten 63in Judéa, 64die in Christus zijn.
Maar zij hadden alleenlijk gehoord dat men zeide: 65Degene die 66ons eertijds vervolgde, verkondigt nu 67het geloof, hetwelk hij eertijds 68verwoestte.
En zij verheerlijkten God 69in mij.