DE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DEFILIPPENZEN
HOOFDSTUK 2.
1 De apostel vermaant de Filippenzen zeer beweeglijk tot enigheid. 3 En tot nederigheid en gedienstigheid. 5 Te dien einde hun voorstellende het voorbeeld van den Heere Jezus Christus. 6 Dewelke, zijnde de waarachtige God, Zich zo vernietigd heeft, dat Hij onze menselijke natuur heeft aangenomen, en aan het kruis voor ons gestorven is. 9 En daarna wederom zeer uitnemend verhoogd. 12 Voegt daarbij een gemene vermaning tot gehoorzaamheid, vreze Gods, en allerlei christelijke deugden, 15 Om zich als lichten midden onder de ongelovigen te betonen. 17 Verklaart zo hij zou mogen te Rome gedood worden, dat hij zich daarover zou verblijden, en dat zij ook hetzelve behoren te doen. 19 Belooft dat hij Timotheüs haast tot hen zal zenden. 24 En hoopt zelf ook tot hen te komen. 25 Beveelt hun zeer ernstiglijk hun herder Epafroditus, die dezen brief hun bracht. 26 Verklaart dat dezelve zeer krank was geweest, doch van den Heere wederom gesterkt. 29 Vermaant de Filippenzen, dat zij hem blijdelijk willen ontvangen, alzo hij omwille van hun dienst in gevaar zijns levens was geweest.
INDIEN er dan enige 1vertroosting 2is 3in Christus, indien er enige 4troost is 5der liefde, indien er enige 6gemeenschap is des Geestes, indien er enige 7innerlijke bewegingen en 8ontfermingen zijn,
Zo 9vervult mijn blijdschap, dat gij moogt a10eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende, 11van één gemoed en van één gevoelen zijnde.
Doet geen ding door twisting of ijdele eer, bmaar door ootmoedigheid achte de een den ander 12uitnemender dan zichzelven.
cEen iegelijk 13zie niet op 14het zijne, maar een iegelijk zie ook op hetgeen dat 15der anderen is.
dWant 16dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was,
eDie in de 17gestaltenis Gods zijnde, 18geen roof geacht heeft 19Gode evengelijk te zijn,
fMaar heeft 20Zichzelven 21vernietigd, g22de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, 23en is den mensen gelijk geworden;
hEn 24in gedaante 25gevonden 26als een mens, heeft Hij 27Zichzelven ivernederd, 28gehoorzaam geworden zijnde 29tot den dood, ja, 30den dood des kruises.
k31Daarom heeft Hem ook 32God 33uitermate verhoogd en heeft Hem l34een Naam 35gegeven, welke 36boven allen naam is,
m37Opdat 38in den Naam van Jezus zich zou 39buigen alle knie dergenen 40die in den hemel, en 41die op de aarde, en 42die onder de aarde zijn,
nEn 43alle tong zou belijden 44dat Jezus Christus de Heere is, 45tot heerlijkheid Gods des Vaders.
Alzo dan, mijne geliefden, gelijk gij allen tijd 46gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veel meer nu in mijn afwezen, 47werkt uws zelfs zaligheid 48met vreze en beven;
oWant het is God 49Die in u werkt beide 50het willen en 51het werken, 52naar Zijn welbehagen.
pDoet 53alle dingen q54zonder murmureren en 55tegenspreken,
Opdat gij moogt 56onberispelijk en 57oprecht zijn, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van 58een krom en verdraaid geslacht, ronder 59welke 60gij schijnt als 61lichten in de wereld;
62Voorhoudende het woord des 63levens, smij tot een roem tegen 64den dag van Christus, dat ik niet tevergeefs heb 65gelopen, noch tevergeefs gearbeid.
Ja, indien 66ik ook 67tot een drankoffer geofferd word 68over de offerande en 69bediening uws geloofs, tzo verblijd ik mij en verblijd mij met u allen;
En om datzelve 70verblijdt gij u ook, en verblijdt ook ulieden met mij.
En ik hoop 71in den Heere Jezus, vTimótheüs haast tot u te zenden, opdat ik ook welgemoed moge zijn, als ik uw zaken zal verstaan hebben.
Want ik heb niemand die 72even alzo gemoed is, dewelke 73oprechtelijk 74uw zaken zal bezorgen.
xWant zij zoeken 75allen 76het hunne, niet 77hetgeen van Christus Jezus is.
En gij weet 78zijn beproeving, dat hij 79als een kind zijn vader, 80met mij gediend heeft in het Evangelie.
Ik hoop dan wel 81dezen 82van stonden aan te zenden, zo haast als ik in 83mijn zaken zal voorzien hebben;
Doch ik 84vertrouw in den Heere, dat ik ook zelf haast tot u komen zal.
Maar ik heb nodig geacht 85tot u te zenden 86Epafrodítus, 87mijn broeder en 88medearbeider en 89medestrijder, en uw 90afgezondene en 91bedienaar mijner nooddruft;
Dewijl hij zeer begerig was 92naar u allen, en zeer 93beangst was, omdat 94gij gehoord hadt dat hij krank was.
En hij is ook krank geweest 95tot nabij den dood; maar God heeft Zich 96zijner ontfermd, en niet alleen zijner, maar 97ook mijner, opdat ik niet 98droefheid op 99droefheid zou hebben.
Zo heb ik dan hem 100te spoediger gezonden, opdat gij hem ziende, wederom u zoudt verblijden, en ik 1te min zou droevig zijn.
Ontvangt hem dan 2in den Heere met alle blijdschap, yen houdt 3dezulken 4in waarde.
Want 5om het werk van Christus was hij 6tot nabij den dood gekomen, 7zijn leven 8niet achtende, opdat hij 9het gebrek uwer bediening aan mij vervullen zou.