DE PROFEETEZECHIËL
HOOFDSTUK 45.
Afzondering van een zeker gedeelte van het nieuwe erfland, voor het heiligdom, de priesters, Levieten, de stad en den vorst, vs. 1, enz. Belofte en vermaning voor de vorsten Israëls van recht en gerechtigheid, 8, 9, enz. Ordinantiën van menigerlei offeranden, voor het volk en den vorst, zo gewone als op feesten, 15.
ALS1 gijlieden nu het land 2zult doen vallen in erfenis, zo zult gij een 3hefoffer den HEERE offeren, tot een 4heilige plaats, van het land; de lengte zal zijn de lengte van vijf en twintig duizend 5meetrieten en de breedte tienduizend; dat zal 6in zijn gehele grens rondom 7heilig zijn.
8Hiervan 9zullen tot het heiligdom zijn vijfhonderd 10met vijfhonderd, vierkant rondom; en het zal vijftig ellen hebben tot een 11buitenruim rondom.
Alzo zult gij meten 12van deze maat, de lengte van vijf en twintig duizend en de breedte van tienduizend; en daarin zal het heiligdom zijn met het 13heilige der heiligen.
Dat zal een 14heilige plaats zijn van het land; zij zal zijn voor de priesters die het heiligdom bedienen, die naderen om den HEERE te dienen; en het zal hun een plaats zijn tot huizen, en een heilige plaats voor het heiligdom.
Voorts zullen de Levieten, de dienaars des huizes, ook 15de lengte hebben van vijf en twintig duizend en de breedte van tienduizend, hunlieden tot een bezitting, voor twintig kamers.
En tot bezitting van de 16stad zult gij geven de breedte van vijfduizend, en de lengte van vijf en twintig duizend, tegenover het 17heilig hefoffer; voor het ganse huis Israëls zal het zijn.
De 18vorst nu zal zijn deel hebben van deze en van gene zijde des heiligen hefoffers en der bezitting der stad, 19vóór aan het heilig hefoffer en vóór aan de bezitting der stad; van den 20westerhoek westwaarts, en van den oosterhoek oostwaarts; en de lengte zal zijn tegenover een der delen, van de westergrens tot de oostergrens toe.
21Dit land aangaande, het zal hem tot een bezitting zijn in Israël; en Mijn vorsten zullen Mijn volk niet meer 22verdrukken, maar het huis Israëls het land 23laten, naar hun stammen.
Alzo zegt de Heere HEERE: 24Het is te veel voor u, gij vorsten Israëls; doet geweld en verstoring weg, en doet recht en gerechtigheid; neemt uw 25uitstotingen op van Mijn volk, spreekt de Heere HEERE.
Dit is het 36hefoffer dat gijlieden offeren zult: het 37zesde deel van een efa van een homer tarwe; ook zult gij het zesde deel van een efa geven van een homer gerst.
Voorts één lam uit de kudde, uit de tweehonderd, uit het 39waterrijke land van Israël, tot spijsoffer en tot brandoffer en tot dankoffers, om verzoening over hen te doen, spreekt de Heere HEERE.
Al het volk des lands zal 40in dit hefoffer zijn, 41voor den vorst in Israël.
En het zal den vorst 42opliggen te offeren de brandoffers en het spijsoffer en het drankoffer, op de feesten en op de nieuwe maanden en op de sabbatten, 43op alle gezette hoogtijden van het huis Israëls; hij zal het zondoffer en het spijsoffer en het brandoffer en de dankoffers 44doen, om verzoening te doen voor het huis Israëls.
45Alzo zegt de Heere HEERE: In de eerste maand, op den eerste der maand, zult gij een volkomen var, een 46jong rund, nemen, en gij zult het heiligdom ontzondigen.
En de priester zal van het bloed des zondoffers nemen en het doen aan de 47posten des huizes en aan de vier hoeken van het afzetsel des altaars, en aan de posten der poort van het binnenste voorhof.
Alzo zult gij ook doen op den zevende in die maand, 48vanwege den afdwalende en vanwege den slechte; alzo zult gijlieden het huis verzoenen.
En de vorst zal op denzelven dag voor zichzelven, en voor al het volk des lands, bereiden een var 50des zondoffers.
En de zeven dagen van het feest zal hij een brandoffer den HEERE bereiden, van zeven varren en zeven rammen, die volkomen zijn, dagelijks, de zeven dagen lang, en een zondoffer van een geitenbok, dagelijks.
dIn de zevende maand, op den vijftienden dag der maand, zal hij op het 52feest 53desgelijks doen, zeven dagen lang; gelijk het zondoffer, gelijk het brandoffer, en gelijk het spijsoffer, en gelijk de olie.