DE PROFEETEZECHIËL

HOOFDSTUK 35.

Profetie van de uiterste verwoestingen der Edomieten, om hun gedurigen bitteren haat en lasteringen tegen Gods volk, en hun vreugde over deszelfs ellenden.

Profetie tegen Edom
1

WIJDERS geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

2

Mensenkind, 1zet uw aangezicht tegen 2het gebergte Seïr, en profeteer tegen hetzelve,

3

En zeg tot hetzelve: Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik 3wil aan u, o gebergte Seïr; en Ik zal Mijn 4hand tegen u uitstrekken en zal u stellen tot een verwoesting 5en een schrik.

4

Ik zal uw steden stellen tot eenzaamheid, en gij zult een verwoesting worden, en zult weten dat Ik de HEERE ben.

5

Omdat gij een 6eeuwige avijandschap hebt, en hebt de kinderen Israëls doen 7wegvloeien door 8het geweld des zwaards, ten tijde huns 9verderfs, ten tijde der 10uiterste ongerechtigheid,

6

Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, Ik zal u voorzeker ten 11bloede bereiden en het 12bloed zal u vervolgen; alzo gij het 13bloed niet hebt gehaat, zal u het bloed ook vervolgen.

7

En Ik zal het gebergte Seïr tot de 14uiterste verwoesting stellen; en Ik zal uit hetzelve uitroeien 15dien die er doorgaat, en dien die wederkeert.

8

En Ik zal zijn bergen met zijn verslagenen vervullen; 16uw heuvelen en uw dalen en al uw stromen, 17in dezelve zullen de verslagenen van het zwaard 18liggen.

9

Tot 19eeuwige verwoestingen zal Ik u stellen, en uw steden zullen niet 20bewoond worden; alzo zult gij weten dat Ik de HEERE ben.

10

Omdat gij zegt: Die 21twee volken en die twee landen zullen mij geworden, ben 22wij zullen ze erfelijk bezitten, 23ofschoon de HEERE daar ware;

11

Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, Ik zal ook handelen naar uw toorn en naar uw nijdigheid, 24die gij uit uw haat tegen hen hebt tewerkgesteld; en Ik zal bij 25hen bekend worden, wanneer Ik u zal 26gericht hebben.

12

En gij zult weten 27dat Ik, de HEERE, al uw lasteringen gehoord heb die gij tegen de bergen Israëls gesproken hebt, zeggende: Zij zijn verwoest, zij zijn ons ter 28spijze gegeven.

13

Alzo hebt gij u met uw mond tegen Mij 29groot gemaakt en uw woorden tegen Mij 30vermenigvuldigd; Ik heb het gehoord.

14

Alzo zegt de Heere HEERE: 31Gelijk het ganse land verblijd is, 32alzo zal Ik u de verwoesting aandoen.

15

33Gelijk gij u verblijd hebt over de 34erfenis van het huis Israëls, omdat zij verwoest is, alzo zal Ik aan u doen; het gebergte van Seïr en 35gans Edom zal geheel een verwoesting worden; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben.