DE PROFEETEZECHIËL

HOOFDSTUK 32.

Tijd dezer profetieën, vss. 1, 17. Vervattende een klaaglied over Farao's schrikkelijken val, vanwege zijn hoogmoed, wreedheid, gedurig onrustig woelen en beroeren van andere volken, 2. Insgelijks een verbloemde beschrijving van zijn en zijns volks ondergang en nederdaling tot het gezelschap van andere onbesneden, trotse en tirannige regenten en volken, 18.

Klaaglied over Farao
1

HET gebeurde ook in het 1twaalfde jaar, in de twaalfde maand, op den eerste der maand, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende:

2

Mensenkind, hef een 2klaaglied op over Farao, den koning van Egypte, en zeg tot hem: Gij 3waart een jongen leeuw 4onder de heidenen gelijk, en gij waart als een a5zeedraak in de zeeën, en 6braakt voort 7in uw rivieren, en 8beroerdet het water met uw voeten, en vermodderdet hunlieder rivieren.

3

Alzo zegt de Heere HEERE: Ik zal daarom Mijn b9net over u uitspreiden door een vergadering van 10vele volken; die zullen u optrekken in 11Mijn garen.

4

Dan zal Ik u 12laten op het land, Ik zal u heenwerpen op het 13open veld; en Ik zal al het gevogelte des hemels op u doen wonen, en 14het gedierte der ganse aarde van u verzadigen.

5

En Ik zal uw vlees heengeven op de bergen, en de dalen met uw 15hoogheid vervullen.

6

En Ik zal het land waarin gij 16zwemt, van 17uw bloed 18drenken tot aan de bergen; en de stromen zullen van u vervuld worden.

7

En als Ik u zal 19uitblussen, zal Ik den chemel 20bedekken en zijn sterren zwart maken; Ik zal de zon met wolken bedekken, en de maan zal haar licht niet laten lichten.

8

Alle 21lichtende lichten aan den hemel, die zal Ik om uwentwil zwart maken; en Ik zal een duisternis over uw land 22maken, spreekt de Heere HEERE.

9

Daartoe zal Ik het hart van vele volken 23verdrietig maken, als Ik uw 24verbreking onder de heidenen zal brengen, in de landen die gij niet gekend hebt.

10

En Ik zal maken dat zich vele volken over u ontzetten, en hun koningen zullen de 25haren over u te berge staan, als Ik 26Mijn zwaard zal 27zwaaien voor hun aangezichten; en zij zullen 28elk ogenblik sidderen, eenieder voor zijn 29ziel, ten dage uws vals.

11

Want zo zegt de Heere HEERE: Het zwaard des konings van Babel zal u overkomen.

12

Ik zal uw 30menigte vellen door de zwaarden der helden, die altezamen de d31tirannigste der heidenen zijn; die zullen de 32hovaardij van Egypte verstoren, en haar ganse emenigte zal verdelgd worden.

13

En Ik zal al haar 33beesten verdoen van bij de grote wateren, en geen 34mensenvoet zal 35ze meer beroeren en geen beestenklauwen zullen ze beroeren.

14

Dan zal Ik 36hunlieder wateren doen 37bezinken, en Ik zal hunlieder rivieren doen gaan als olie, spreekt de Heere HEERE.

15

Als Ik Egypteland zal hebben gesteld tot een verwoesting, en het land van zijn volheid zal 38woest zijn geworden, als Ik geslagen zal hebben allen die daarin wonen; alzo zullen zij weten dat Ik de HEERE ben.

16

39Dat is het klaaglied, en dat zullen zij klaaglijk 40zingen; de 41dochteren der heidenen zullen het klaaglijk zingen; zij zullen het klaaglijk zingen over Egypte en over haar ganse menigte, spreekt de Heere HEERE.

Weeklacht over Egypte
17

Voorts gebeurde het in het twaalfde 42jaar, op den vijftiende der 43maand, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende:

18

Mensenkind, weeklaag over de menigte van Egypte, en 44doe haar nederdalen (haar en de dochteren der 45prachtige heidenen) in de 46onderste plaatsen der aarde, bij degenen die in den kuil zijn nedergedaald.

19

47Boven wien zijt 48gij lieflijk? Daal neder, en 49leg u bij de 50onbesnedenen.

20

In het midden der verslagenen van het zwaard zullen zij 51vallen; 52zij is aan het zwaard overgegeven; 53trekt haar heen met al haar menigte.

21

De 54machtigsten der helden zullen hem met zijn helpers 55toespreken, uit het midden der hel; zij zijn nedergedaald, 56de onbesnedenen liggen er, verslagen van het zwaard.

22

Daar is 57Assur met haar gansen hoop, 58zijn graven zijn rondom hem; zij zijn allen verslagen, gevallen door het zwaard;

23

Welker graven gesteld zijn in de zijden des kuils, en haar hoop is rondom haar graf; zij zijn allen verslagen, gevallen door het zwaard, die een 59schrik gaven in het 60land der levenden.

24

Daar is 61Elam met haar ganse menigte rondom haar graf; 62zij zijn allen verslagen, de gevallenen door het zwaard, die onbesneden zijn nedergedaald tot de 63onderste plaatsen der aarde, die hun schrik hadden gegeven in het land der levenden; nu dragen zij hun schande met degenen die in den kuil zijn nedergedaald.

25

In het midden der verslagenen hebben zij 64haar een legerstede gesteld onder haar ganse menigte; rondom 65hem zijn haar graven; zij zijn allen onbesneden, verslagenen van het zwaard, omdat een schrik 66van hen gegeven is in het land der levenden; nu dragen zij hun schande met degenen die in den kuil zijn nedergedaald; 67hij is 68gelegd in het midden der verslagenen.

26

Daar is 69Mesech en Tubal met haar ganse menigte; rondom 70hem zijn haar graven; zij zijn allen onbesneden, verslagenen van het zwaard, omdat zij hun schrik gegeven hebben in het land der levenden.

27

Maar zij liggen niet met de 71helden die onder de onbesnedenen gevallen zijn; die ter 72helle zijn nedergedaald met hun 73krijgswapenen, en welker zwaarden 74men gelegd heeft onder hun hoofden; welker 75ongerechtigheid nochtans op hun 76beenderen is, omdat der helden schrik in het land der levenden geweest is.

28

77Gij ook zult verbroken worden in het midden der onbesnedenen, en zult liggen met de verslagenen van het zwaard.

29

Daar is 78Edom, haar koningen en al haar vorsten, die met hunlieder macht gelegd zijn bij de verslagenen van het zwaard; diezelve liggen met de onbesnedenen en met degenen die in den kuil zijn nedergedaald.

30

Daar zijn de 79geweldigen van het 80noorden, zij allen, en alle 81Sidoniërs, die met de verslagenen zijn nedergedaald, beschaamd zijnde vanwege hun 82schrik, die 83uit hun macht voortkwam, en zij liggen onbesneden bij de verslagenen van het zwaard, en dragen hun schande met degenen die in den kuil zijn nedergedaald.

31

84Farao zal henlieden zien, en zich 85troosten over zijn ganse menigte, de verslagenen van het zwaard, Farao en zijn ganse heir, spreekt de Heere HEERE.

32

Want Ik 86heb ook Mijn schrik gegeven in het land der levenden; dies zal hij gelegd worden in het midden der onbesnedenen bij de verslagenen van het zwaard, Farao en zijn ganse menigte, spreekt de Heere HEERE.