DE PROFEETEZECHIËL
HOOFDSTUK 2.
De profeet verschrikt zijnde door het voorgaande gezicht, wordt van God opgericht, vss. 1, 2. En beroepen tot het profetisch ambt onder de kinderen Israëls, met onderwijs en versterking tegen hun hardnekkigheid, 3. En het gezicht van een rol, die van binnen en buiten beschreven was, 9.
EN 1Hij zeide tot mij: 2Mensenkind, 3sta op uw voeten en Ik zal met u spreken.
aZo kwam in mij, als Hij tot mij sprak, 4de Geest, Die mij stelde op mijn voeten; en ik hoorde 5Dien Die tot mij sprak.
En Hij zeide tot mij: Mensenkind, Ik zend u tot de 6kinderen Israëls, tot de rebellerende 7volken, die tegen Mij gerebelleerd hebben; bzij en hun vaderen hebben overtreden tegen Mij 8tot op dezen zelven huidigen dag.
En deze kinderen zijn 9hard van aangezicht en 10stijf van hart; Ik zend u tot hen, en gij zult tot hen zeggen: 11Zo zegt de Heere HEERE.
En zij, 12hetzij dat zij het horen zullen, of hetzij dat zij het laten zullen (want zij zijn een 13wederspannig huis), c14zo zullen zij weten dat 15een profeet in het midden van hen geweest is.
En gij, mensenkind, dvrees niet voor hen en vrees niet voor hun woorden; hoewel wederwilligen en 16doornen bij u zijn, en gij bij 17schorpioenen woont; vrees voor hun woorden niet, een ontzet u niet voor hun aangezicht, want zij zijn een wederspannig huis.
Maar gij zult Mijn woorden tot hen spreken, hetzij dat zij horen zullen, of hetzij dat zij het laten zullen; want zij zijn 18wederspannig.
Doch gij, mensenkind, hoor hetgeen dat Ik tot u spreek; wees gij niet wederspannig, gelijk dat wederspannig huis; open uw mond fen 19eet wat Ik u geef.
Toen zag ik, en zie, er was een hand tot mij uitgestoken; en zie, daarin was de 20rol eens boeks.
En Hij spreidde die voor mijn aangezicht uit; en 21zij was beschreven, 22voor en achter, en daarin waren geschreven 23klaagliederen en zuchting en wee.