DE PROFEETDANIËL
HOOFDSTUK 4.
Nebukadnezar verkondigt allen volken, en hij doet een openbare belijdenis voor dezelve van de wonderen die God aan hem gedaan heeft, vs. 1, enz. Te dien einde verhaalt hij den droom dien hij gehad heeft, 4. En hoe Daniël dien heeft uitgelegd, in grote verbaasdheid, 18, 19, 20, enz. Daniël vermaant den koning tot boete, 27. Hoe de uitkomst de waarheid van de uitlegging van Daniël heeft bevestigd, 28, enz. Waarover de koning God den Heere wederom prijst en looft, 37.
DE1 koning Nebukadnézar aan 2alle volken, natiën en tongen, die op den gansen aardbodem wonen: 3Uw vrede worde vermenigvuldigd.
4Het behaagt mij te verkondigen 5de tekenen en wonderen, die 6de allerhoogste God aan mij gedaan heeft.
Ik, Nebukadnézar, 8gerust zijnde 9in mijn huis en in mijn paleis 10groenende,
Zag 11een droom die mij vervaarde, en de gedachten die ik op mijn bed had, en de gezichten mijns hoofds beroerden mij.
Daarom is er een bevel van mij 12gesteld, dat men voor mij zou inbrengen al de wijzen van Babel, 13opdat zij mij de uitlegging van dien droom zouden bekendmaken.
Toen kwamen in de tovenaars, de sterrenkijkers, de Chaldeeën en de waarzeggers; en ik zeide den droom voor hen, maar 14zij maakten mij zijn uitlegging niet bekend;
15Totdat ten laatste Daniël voor mij inkwam, wiens naam 16Béltsazar is, naar den naam 17mijns gods; in wien ook 18de geest der heilige goden is; en ik vertelde den droom voor hem, zeggende:
Béltsazar, 19gij overste der tovenaars, 20dewijl ik weet 21dat de geest der heilige goden in u is en geen verborgenheid u 22zwaar is, zo zeg de gezichten mijns drooms, dien ik gezien heb, 23te weten zijn uitlegging.
De gezichten nu mijns hoofds op mijn leger waren deze: Ik zag, en zie, 24er was een boom in het midden der aarde, en zijn hoogte was groot.
De boom 25werd groot en sterk, en zijn hoogte reikte aan den hemel, en 26hij werd gezien tot aan het einde 27der ganse aarde;
28Zijn loof was schoon en zijn vruchten vele, en er was spijze aan denzelven 29voor allen; 30onder hem vond het gedierte des velds schaduw, en de vogelen des hemels 31woonden in zijn takken, en 32alle vlees werd daarvan gevoed.
33Ik zag verder in de gezichten mijns hoofds op mijn leger; en zie, 34een wachter, namelijk 35een heilige, 36kwam af van den hemel,
Roepende met kracht en aldus 37zeggende: Houwt dien boom af en kapt zijn takken af, stroopt zijn loof af en verstrooit zijn vruchten, dat de dieren van onder hem wegzwerven en de vogelen van zijn takken;
38Doch laat den stam met zijn wortels in de aarde, en met een ijzeren en koperen band in het tedere gras des velds; en laat 39hem in den dauw des hemels natgemaakt worden, en zijn deel zij met het gedierte 40in het kruid der aarde.
41Zijn hart worde veranderd, dat het geens mensen hart meer zij, en hem worde eens beesten hart gegeven, en laat 42zeven tijden over hem voorbijgaan.
Deze zaak 43is in het besluit der wachters, 44en deze begeerte is in het woord der heiligen; opdat 45de levenden bekennen dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der mensen en geeft ze aan wien Hij wil, ja, zet daarover den laagste onder de mensen.
Dezen droom heb ik, koning Nebukadnézar, gezien; gij nu, Béltsazar, zeg de uitlegging van dien, dewijl 46al de wijzen mijns koninkrijks mij de uitlegging niet hebben kunnen bekendmaken; maar gij kunt wel, dewijl 47de geest 48der heilige goden in u is.
49Toen ontzette zich Daniël, wiens naam Béltsazar is, bij een uur lang, en zijn gedachten 50beroerden hem. De koning antwoordde en zeide: Béltsazar, 51laat u den droom en zijn uitlegging niet beroeren. Béltsazar antwoordde en zeide: Mijn heer, de droom 52wedervare uw haters, en zijn uitlegging uw wederpartijders.
53De boom dien gij gezien hebt, die groot en sterk geworden was, en 54welks hoogte tot aan den hemel reikte, en 55die over het ganse aardrijk gezien werd,
56En welks loof schoon en welks vruchten vele waren, en waar spijze aan was voor allen, onder welken het gedierte des velds 57woonde, en in welks takken de vogelen des hemels 58nestelden,
59Dat zijt gij, o koning, die groot en sterk zijt geworden; want 60uw grootheid is zo gewassen, 61dat zij reikt aan den hemel, en uw heerschappij aan het einde des aardrijks.
62Dat nu de koning een wachter, namelijk een heilige, gezien heeft, van den hemel afkomende, die zeide: Houwt dezen boom af en verderft hem, doch laat 63den stam met zijn wortels in de aarde, en 64met een ijzeren en koperen band in het tedere gras des velds, en in den dauw des hemels natgemaakt worden, en dat 65zijn deel zij met het gedierte des velds, totdat er zeven tijden over hem voorbijgaan:
Dit is de beduiding, o koning, en dit is een besluit des Allerhoogsten, hetwelk over mijn heer den koning komen zal:
Te weten, bmen zal u van de mensen verstoten, en met het gedierte des velds zal uw woning zijn, en 66men zal u kruid als den ossen 67te smaken geven, en gij zult van den dauw des hemels natgemaakt worden, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, 68totdat gij bekent dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der mensen, en geeft ze wien Hij wil.
69Dat er ook gezegd is 70dat men den stam met de wortels van dien boom laten zou: 71uw koninkrijk zal u bestendig zijn, nadat gij zult bekend hebben dat 72de Hemel heerst.
Daarom, o koning, 73laat mijn raad u behagen, en 74breek uw zonden af door gerechtigheid en uw ongerechtigheden door genade te bewijzen 75aan de ellendigen, 76of er verlenging van uw vrede mocht wezen.
77Dit alles overkwam den koning Nebukadnézar;
Want 78op het einde van twaalf maanden, 79toen hij op het koninklijk paleis van Babel was wandelende,
80Sprak de koning en zeide: 81Is dit niet 82het grote Babel, 83dat ik gebouwd heb tot een huis des koninkrijks, 84door de sterkte mijner macht en 85ter ere mijner heerlijkheid!
86Dit woord nog zijnde in des konings mond, viel er een stem 87uit den hemel: 88U, o koning Nebukadnézar, wordt gezegd: Het koninkrijk 89is van u gegaan;
En men zal u van de mensen verstoten, en uw woning zal bij de beesten des velds zijn; men zal u gras 90te smaken geven als den ossen, en er zullen 91zeven tijden over u voorbijgaan, totdat gij bekent dat de Allerhoogste over de koninkrijken der mensen heerschappij heeft, en dat Hij ze geeft aan wien Hij wil.
92Te zelver ure werd dat woord volbracht 93over Nebukadnézar, want 94hij werd uit de mensen verstoten, en 95hij at gras als de ossen, en 96zijn lichaam werd van den dauw des hemels natgemaakt, totdat 97zijn haar 98wies als der arenden vederen, en zijn nagels als der vogelen.
Ten einde 99dezer dagen nu 100hief ik, Nebukadnézar, mijn ogen op ten hemel, want 1mijn verstand kwam weder in mij; en ik loofde den Allerhoogste, en ik prees en verheerlijkte den Eeuwiglevende, omdat Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, en Zijn Koninkrijk is van geslacht tot geslacht;
En 2al de inwoners der aarde zijn als niets geacht, en Hij doet naar Zijn wil 3met het heir des hemels en de inwoners der aarde, en er is niemand die Zijn hand 4afslaan of tot Hem zeggen kan: 5Wat doet Gij?
Terzelfder tijd 6kwam mijn verstand weder in mij; ook kwam de heerlijkheid mijns koninkrijks, mijn majesteit en 7mijn glans weder op mij; en mijn 8raadsheren en mijn 9geweldigen 10zochten mij, en ik werd in mijn koninkrijk bevestigd, en mij werd groter heerlijkheid 11toegevoegd.
12Nu prijs ik, Nebukadnézar, en verhoog en 13verheerlijk den Koning des hemels, omdat 14al Zijn werken waarheid, en 15Zijn paden 16gerichten zijn; en 17Hij is machtig te vernederen degenen die in hoogmoed wandelen.