DE PROFEETAMOS

HOOFDSTUK 9.

Door een ander gezicht en de verklaring van dien, mitsgaders van Zijn macht en majesteit, verzekert God Israëls onvermijdelijke uitroeiing en wegvoering, vs. 1, enz. Vanwege hun ontaardheid, ondankbaarheid en zorgeloosheid, 7, 10. Belooft nochtans een uitverkoren overblijfsel te behouden, 8, 9. En het Koninkrijk van Christus op te richten, tot verlossing en een eeuwige vaste gelukzaligheid van alle uitverkoren Joden en heidenen, 11.

Het aanstaande gericht
1

IK 1zag den Heere 2staan op het 3altaar, en 4Hij zeide: Sla dien 5knoop, dat de 6posten beven, en 7doorkloof hen allen in het hoofd; en Ik zal hun 8achterste met het 9zwaard doden; 10de vliedende zal 11onder hen niet ontvlieden, noch de ontkomende onder hen behouden worden.

2

aAl groeven zij tot in de 12hel, zo zal hen Mijn hand vandaar halen; en al klommen zij in den hemel, zo zal Ik hen vandaar doen nederdalen.

a Ps. 139:8, enz.
3

En al verstaken zij zich op de hoogte van 13Karmel, zo zal Ik hen naspeuren en vandaar 14halen; en al verborgen zij zich 15van voor Mijn ogen in den grond van de zee, zo zal Ik vandaar een slang 16gebieden, die zal hen bijten.

4

En al gingen zij in 17gevangenis voor het aangezicht hunner vijanden, zo zal Ik vandaar het zwaard gebieden, dat het hen dode; en Ik zal Mijn 18oog tegen hen bzetten ten kwade, en niet ten goede.

5

19Want de Heere HEERE der heirscharen 20is het Die 21het land aanroert dat het versmelte, en allen die daarin wonen, treuren; en dat 22het geheel oprijze als een rivier, en verdronken worde als door de rivier van Egypte.

6

Die Zijn c23opperzalen in den hemel bouwt, en Zijn 24bende, die heeft Hij 25op aarde gefundeerd; Die de dwateren der zee 26roept, en giet ze uit op den 27aardbodem; HEERE is Zijn Naam.

7

Zijt gijlieden Mij niet als de kinderen der 28Moren, o kinderen Israëls? spreekt de HEERE. 29Heb Ik Israël niet opgevoerd uit Egypteland, en de Filistijnen uit 30Kaftor, en de 31Syriërs uit 32Kir?

8

Zie, de ogen des 33Heeren HEEREN zijn tegen dit 34zondig koninkrijk, dat Ik het van den 35aardbodem verdelge; behalve dat Ik het huis Jakobs niet 36ganselijk zal verdelgen, spreekt de HEERE.

9

Want zie, Ik 37geef bevel, en Ik zal het huis Israëls onder al de heidenen schudden, gelijk als zaad geschud wordt in een 38zeef; 39en niet één 40steentje zal er ter aarde vallen.

10

Alle 41zondaars Mijns volks zullen door het zwaard sterven; die daar zeggen: Het 42kwaad zal 43tot ons niet genaken, noch ons 44voorkomen.

Belofte van herstel
11

eTe 45dien dage zal Ik de vervallen hut van David wederoprichten, en Ik zal 46haar reten vertuinen, en 47wat aan haar is afgebroken, wederoprichten, en zal ze bouwen als in de dagen vanouds;

12

Opdat 48zij erfelijk bezitten het 49overblijfsel van Edom en al de heidenen die 50naar Mijn Naam genoemd worden, spreekt de HEERE, Die dit doet.

13

Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat de ploeger den maaier, en de druiventreder den 51zaadzaaier genaken zal; en de 52bergen zullen van fzoeten wijn druipen en al de heuvelen zullen 53smelten.

14

En Ik zal de 54gevangenis van Mijn volk Israël wenden, en zij zullen de verwoeste steden 55herbouwen en bewonen, en wijngaarden planten en derzelver wijn drinken; en zij zullen hoven maken en derzelver vrucht eten.

15

En Ik zal hen gin hun 56land planten; en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit hun land, dat Ik hunlieden gegeven heb, zegt de HEERE uw God.

Einde van den profeet AMOS.