HET TWEEDE BOEK VANSAMUËL
HOOFDSTUK 5.
David wordt tot koning gezalfd over gans Israël, vs. 1, enz. De jaren van zijn regering te Hebron en Jeruzalem, 4. Hij wint den burcht Sion en woont aldaar, 6. Hiram maakt vriendschap met hem, en zendt hem hout en werklieden om een huis te bouwen, 11. David neemt meer vrouwen, en krijgt meer kinderen, 13. De Filistijnen trekken op tegen hem, en worden tweemaal van hem geslagen, 17.
TOENa kwamen alle 1stammen Israëls tot David te Hebron, en zij spraken, zeggende: Zie, wij, uw 2gebeente en uw vlees zijn wij.
Daartoe ook 3tevoren, toen Saul koning over ons was, waart gij Israël 4uitvoerende en inbrengende; ook heeft de HEERE tot u 5gezegd: bGij zult Mijn volk Israël 6weiden en gij zult tot een 7voorganger zijn over Israël.
Alzo kwamen alle 8oudsten van Israël tot den koning te Hebron, en de koning David maakte een 9verbond met hen te Hebron voor het 10aangezicht des HEEREN; en zij 11zalfden David tot koning over Israël.
Dertig jaar was David 12oud als hij koning werd, 13veertig jaar heeft hij geregeerd.
cTe Hebron regeerde hij over Juda zeven jaren en zes maanden, en te Jeruzalem regeerde hij drie en dertig jaar over gans Israël en Juda.
En de koning 14toog met zijn 15mannen naar 16Jeruzalem, tegen de 17Jebusieten die in dat land woonden. En zij spraken tot David, zeggende: Gij zult hier niet inkomen, maar de 18blinden en kreupelen zullen u afdrijven; dat is te zeggen: David zal hier niet inkomen.
Maar David nam den burcht Sion in; dezelve is de 19stad Davids.
Want David zeide ten zelven dage: dAl wie de Jebusieten 20slaat, en geraakt aan die 21watergoot en die kreupelen en die blinden, die van Davids ziel 22gehaat zijn, die 23zal tot een hoofd en tot een overste zijn. 24Daarom zegt men: 25Een blinde en kreupele zal in het huis niet komen.
Alzo woonde David in den burcht en noemde dien Davids stad. En 26David bouwde rondom van 27Millo af en binnenwaarts.
David nu 28ging geduriglijk voort en werd groot, want de HEERE, de God der 29heirscharen, 30was met hem.
En e31Hiram, de koning van 32Tyrus, zond boden tot David, en cederhout en 33timmerlieden en 34metselaars; en zij bouwden David een huis.
En David merkte dat de HEERE hem tot een koning over Israël 35bevestigd had, en dat Hij zijn koninkrijk verheven had 36om Zijns volks Israëls wil.
fEn David nam meer 37bijwijven en vrouwen van Jeruzalem, nadat hij van Hebron gekomen was; en David werden meer zonen en dochters geboren.
gEn dit zijn de namen dergenen die hem te Jeruzalem geboren zijn: 38Sammúa en Sobab en Nathan en 39Sálomo,
En Jibchar en 40Elisúa en Nefeg en Jafía,
En Elisáma en 41Eljáda en Elifélet.
h42Als nu de Filistijnen hoorden dat 43zij David ten koning over Israël gezalfd hadden, zo togen alle Filistijnen op om David te 44zoeken; en David dat horende, 45toog af naar den 46burcht.
En de Filistijnen kwamen en verspreidden zich in het dal 47Refaïm.
Zo 48vraagde David den HEERE, zeggende: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen? Zult Gij hen in mijn hand geven? En de HEERE zeide tot David: Trek op, want Ik zal de Filistijnen 49zekerlijk in uw hand geven.
Toen kwam David te i50Baäl-Perázim; en David sloeg hen aldaar en zeide: 51De HEERE heeft mijn vijanden voor mijn aangezicht gescheurd als een scheur der wateren. Daarom noemde hij den naam derzelver plaats 52Baäl-Perázim.
En 53zij lieten hun 54afgoden aldaar; ken David en zijn mannen 55namen ze op.
Daarna togen de Filistijnen 56weder op, en zij verspreidden zich in het dal 57Refaïm.
En David 58vraagde den HEERE, Dewelke zeide: Gij zult niet optrekken; maar trek om tot achter hen, dat gij aan hen komt van tegenover de moerbeziebomen;
En het geschiede als gij hoort het 59geruis van een gang in de toppen der moerbeziebomen, dan 60rep u; want alsdan is de HEERE voor uw aangezicht 61uitgegaan om het heirleger der Filistijnen te slaan.
En David deed alzo, gelijk als de HEERE hem geboden had; en hij sloeg de Filistijnen van 62Geba af totdat gij komt 63te Gezer.