DE TWEEDE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTELJOHANNES
DE1 ouderling aan de 2uitverkoren 3vrouwe en aan haar kinderen, 4die ik 5in waarheid liefheb, en niet alleen ik, maar ook 6allen die 7de waarheid gekend hebben,
8Om der waarheid wil, die 9in ons blijft en met ons zal zijn in der eeuwigheid:
10Genade, barmhartigheid, vrede 11zij met ulieden van God den Vader, en van den Heere Jezus Christus, den Zoon des Vaders, 12in waarheid en liefde.
Ik ben zeer verblijd geweest dat ik 13van uw kinderen gevonden heb die 14in de waarheid wandelen, gelijk wij een gebod ontvangen hebben 15van den Vader.
En nu bid ik u, uitverkoren vrouwe, aniet als u schrijvende 16een nieuw gebod, maar hetgeen wij gehad hebben van den beginne, namelijk bdat wij elkander liefhebben.
cEn 17dit is de liefde, dat wij wandelen naar Zijn geboden. Dit is het gebod, gelijk gijlieden 18van den beginne gehoord hebt, dat gij 19in hetzelve zoudt wandelen.
dWant er zijn vele verleiders in de wereld gekomen, 20die niet belijden 21dat Jezus Christus in het vlees gekomen is. Deze is de verleider en 22de antichrist.
23Ziet toe voor uzelven, 24dat wij niet verliezen hetgeen wij gearbeid hebben, maar een 25vol 26loon mogen ontvangen.
Een iegelijk 27die overtreedt en niet blijft in de leer van Christus, 28die heeft God niet; die in de leer van Christus blijft, deze 29heeft beide den Vader en den Zoon.
eIndien iemand 30tot ulieden komt en 31deze leer niet 32brengt, 33ontvangt hem niet in huis, en zegt tot hem niet: 34Zijt gegroet.
Want die tot hem zegt: Zijt gegroet, 35die heeft gemeenschap aan zijn 36boze werken.
Ik heb 37veel aan ulieden te schrijven, doch ik heb niet gewild 38door papier en inkt; maar ik hoop tot ulieden te komen en 39mond tot mond met u te spreken, opdat 40onze blijdschap 41volkomen moge zijn.
U groeten de kinderen van uw zuster, 42de uitverkorene. Amen.
Einde van den tweeden zendbrief van JOHANNES.