HET EERSTE BOEK VANSAMUËL

HOOFDSTUK 11.

Nahas belegert Jabes in Gilead, vs. 1, enz. Hij wil de belegerden niet aannemen dan onder harde conditiën, 2. De belegerden verzoeken zeven dagen om zich hierover te beraden, 3. Welke zij verkregen hebbende, zo verzoeken zij hulp van hun broederen, 4. Saul die onredelijke conditiën horende, wordt zeer toornig, 5. Hij bereidt zich om Jabes te ontzetten, 6. Met een leger van 330.000 man, 8. Hij laat die van Jabes weten dat hij hen ontzetten zou, 9. Die hun belegeraars bedriegen, 10. Hoe Saul Jabes ontzet heeft, 11. Het volk wil die doden die geweigerd hadden, Saul ten koning aan te nemen, 12. Maar Saul wil zulks niet toelaten, 13. Hij wordt in het koninkrijk bevestigd te Gilgal, 14.

Saul bevrijdt Jabes
1

TOEN toog Nahas, de Ammoniet, op en belegerde 1Jabes in Gilead. En al de mannen van Jabes zeiden tot Nahas: Maak een verbond met ons, zo zullen wij u dienen.

2

Doch Nahas, de Ammoniet, zeide tot hen: 2Mits dezen zal ik een verbond met ulieden maken, dat ik u allen het rechteroog uitsteke; en dat ik deze 3schande op gans Israël legge.

3

Toen zeiden tot hem 4de oudsten van Jabes: 5Laat zeven dagen van ons af, dat wij boden zenden in al de landpalen van Israël; is er dan niemand die ons verlost, zo 6zullen wij tot u uitgaan.

4

Als de boden te 7Gíbea Sauls kwamen, zo spraken zij deze woorden voor de oren van het volk. Toen hief al dat volk zijn stem op en weende.

5

En zie, 8Saul kwam achter de runderen uit het veld en Saul zeide: Wat is den volke, dat zij wenen? Toen vertelden zij hem de woorden der mannen van Jabes.

6

9Toen werd de Geest Gods vaardig over Saul, als hij deze woorden hoorde; en 10zijn toorn ontstak zeer.

7

En hij nam een paar runderen en hieuw ze in stukken en hij 11zond ze in alle landpalen Israëls door de hand der 12boden, zeggende: Die niet zelf uittrekt achter Saul en achter 13Samuël, alzo zal men zijn runderen doen. Toen viel 14de vreze des HEEREN op het volk, en zij agingen uit als een enig man.

8

En hij 15telde hen 16te Bézek; en van de kinderen Israëls waren driehonderdduizend en van de mannen van Juda dertigduizend.

9

Toen zeiden 17zij tot de boden die gekomen waren: Aldus zult gijlieden den mannen te Jabes in Gilead zeggen: Morgen zal u verlossing geschieden, als de zon heet worden zal. Als de boden kwamen, en verkondigden dat den mannen te Jabes, zo werden zij verblijd.

10

En de mannen van Jabes 18zeiden: 19Morgen zullen wij tot ulieden uitgaan, en gij zult ons doen naar alles wat goed is in uw ogen.

11

Het geschiedde nu 20des anderen daags, dat Saul het volk stelde in drie 21hopen, en zij kwamen in het midden 22des legers in 23de morgenwake, en zij sloegen Ammon, totdat de dag heet werd; en het geschiedde dat de overigen alzo verstrooid werden, dat er onder hen geen twee tezamen bleven.

12

Toen zeide het volk tot Samuël: bWie is hij die zeide: Zou Saul over ons regeren? Geeft hier die mannen, dat wij hen doden.

13

Maar Saul zeide: 24Er zal te dezen dage geen man gedood worden, want de HEERE heeft heden een verlossing in Israël gedaan.

14

Verder 25zeide Samuël tot het volk: Komt en laat ons naar Gilgal gaan, en 26het koninkrijk aldaar vernieuwen.

15

Toen ging al het volk naar Gilgal en maakte Saul aldaar koning 27voor het aangezicht des HEEREN te Gilgal, en zij offerden aldaar dankoffers voor het aangezicht des HEEREN; en Saul verheugde zich aldaar gans zeer met al de mannen van Israël.