HET EERSTE BOEK DERKRONIEKEN

HOOFDSTUK 1.

In dit hoofdstuk worden verhaald de nakomelingen van Adam tot op Noach, vs. 1, enz. Daarna de nakomelingen van Noach, 4. Van Jafeth, 5. Van Cham, 8. En van Sem, tot op Abraham, 17. Insgelijks de nakomelingen van Abraham, eerst die van Ismaël afkomstig zijn, 28. Daarna die van Ketura geboren zijn, 32. Daarna van Izak, en van zijn zoon Ezau, 34. Mitsgaders de koningen die in het land van Edom geregeerd hebben, 43. En de vorsten in Edom, 51.

Van Adam tot Abraham
1

ADAMa, 1Seth, Enos,

a Gen. 5:3, 4.
2

Kenan, Mahaláleël, Jered,

3

Henoch, Methúsalah, Lamech,

4

Noach, 2Sem, 2Cham en 2Jafeth.

5

De bkinderen van Jafeth waren Gomer en Magog en Madái en Javan en Tubal, en Mesech en Tiras.

b Gen. 10:2, enz.
6

En de kinderen van Gomer waren Askenaz en 3Difath en Togárma.

7

En de kinderen van Javan waren Elísa en 4Tarsísa, Chittim en 5Dodanim.

8

De kinderen van cCham waren Cusch en Mizráïm, Put en Kanaän.

c Gen. 10:6, enz.
9

En de kinderen van Cusch waren Seba en Havíla en Sabta en Ráëma en Sábtecha; en de kinderen van Ráëma waren Scheba en Dedan.

10

Cusch nu gewon Nimrod; 6die begon geweldig te zijn op aarde.

11

En Mizráïm gewon de Ludieten en de Anamieten en de Lehabieten en de Naftuchieten,

12

En de Pathrusieten en de Kasluchieten (van dwelke de Filistijnen zijn voortgekomen) en de Kaftorieten.

13

Kanaän nu gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth,

14

En den Jebusiet en den Amoriet en den Girgasiet,

15

En den Heviet en den Arkiet en den Siniet,

16

En den Arvadiet en den Zemariet en den Hamathiet.

17

De ekinderen van Sem waren Elam en Assur en Arfachsad en Lud en Aram, en 7Uz en Hul en Gether en Mesech.

e Gen. 10:22, enz.
18

Arfachsad nu gewon Selah, en Selah gewon Heber.

19

Aan Heber nu zijn twee zonen geboren; de naam des enen was Peleg, omdat in zijn dagen 8het aardrijk verdeeld is, en de naam zijns broeders was Joktan.

20

En Joktan gewon Almódad en Selef, en Hazarmávet en Jerah,

21

En Hadóram en Uzal en Dikla,

22

En Ebal en Abímaël en Scheba,

23

En Ofir en Havíla en Jobab. Al dezen waren zonen van Joktan.

24

f9Sem, Arfachsad, Selah,

25

Heber, Peleg, Rehu,

26

Serug, Nahor, Terah,

27

10Abram; die is Abraham.

De kinderen van Abraham
28

gDe kinderen van Abraham waren Izak en Ismaël.

29

Dit zijn hun geboorten: hde eerstgeborene van Ismaël was Nebajoth, en Kedar en Adbeël en Mibsam,

h Gen. 25:13, enz.
30

Misma en Duma, Massa, Hadad en Thema,

31

Jetur, Nafis en Kedma; dezen zijn de kinderen van Ismaël.

32

De ikinderen nu van Ketûra, Abrahams bijwijf: die baarde Zimran en Joksan en Medan en Midian en Jisbak en Suah. En de kinderen van Joksan waren Scheba en Dedan.

33

De kinderen van Midian nu waren Efa en Efer en Henoch en Abída en Eldáä. Die allen waren zonen van Ketûra.

34

Abraham nu gewon Izak. De kzonen van Izak waren Ezau en Israël.

k Gen. 25:21, 24, enz.
De kinderen van Ezau
35

En lde kinderen van Ezau: Elifaz, Rehuël en Jehus en Jáëlam en Korach.

l Gen. 36:10, en vervolgens, want aldaar wordt dit geslachtsregister verhaald.
36

De kinderen van Elifaz waren Theman en Omar, 11Zefi en Gáëtam, Kenaz en 12Timna en Amalek.

37

De kinderen van Rehuël waren Nahath, Zerah, Samma en Mizza.

38

13De kinderen van Seïr nu waren Lotan en Sobal en Zibeon en Ana, en Dison en Ezer en Disan.

39

De kinderen van Lotan nu waren Hori en 14Homam; en de zuster van Lotan was Timna.

40

De kinderen van Sobal waren 15Aljan en Manáhath en Ebal, 16Sefi en Onam; en de kinderen van Zibeon waren Aja en Ana.

41

De kinderen van Ana waren Dison; en de zonen van Dison waren 17Hamran en Esban en Jithran en Cheran.

42

De kinderen van Ezer waren Bilhan en Záävan en 18Jáäkan. De kinderen 19van Disan waren Uz en Aran.

De koningen van Edom
43

Dit nu zijn de 20koningen die geregeerd hebben in het land van Edom, eer er een koning regeerde over de kinderen Israëls: Bela, de zoon van Beor; en de naam zijner stad was Dinhába.

44

En Bela stierf, en Jobab regeerde in zijn plaats, een zoon van Zerah, van 21Bozra.

45

En Jobab stierf, en Husam, uit het land der Themanieten, regeerde in zijn plaats.

46

En Husam stierf, en Hadad, de zoon van Bedad, regeerde in zijn plaats, die de Midianieten in het veld van Moab versloeg; en de naam zijner stad was Avith.

47

En Hadad stierf, en Samla, van Masréka, regeerde in zijn plaats.

48

En Samla stierf, en Saul, van Rehobôth aan de rivier, regeerde in zijn plaats.

49

En Saul stierf, en Baäl-Hánan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats.

50

Als Baäl-Hánan stierf, zo regeerde 22Hadad in zijn plaats, en de naam zijner stad was 23Pahi; en de naam zijner huisvrouw was Mehetábeël, de dochter van 24Matred, 25dochter van Mezahab.

51

Toen Hadad stierf, zo werden vorsten in Edom: de vorst Timna, de vorst 26Alja, de vorst Jetheth,

52

De vorst Aholibáma, de vorst Ela, de vorst Pinon,

53

De vorst Kenaz, de vorst Theman, de vorst Mibzar,

54

De vorst Magdiël, de vorst Iram. Dezen waren de vorsten van Edom.