DE EERSTE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DIE VANKORINTHE

HOOFDSTUK 8.

1 De apostel beantwoordt nog een vraag aangaande het eten van afgodenoffer, en toont dat het niet genoeg is daartoe, dat men weet dat de afgod niets is. 5 En dat wij maar één God en één Heere hebben. 7 Dewijl daar vele zwakken zijn, die door zulk doen zouden aanstoot lijden. 10 En vrijheid mochten nemen om zulks ook te doen, naar hun voorbeeld, met een kwade consciëntie, en alzo verloren gaan. 12 Verklaart dat zodanigen tegen Christus zondigen. 13 Daar zelfs niemand om het gebruik van enige spijze zijn broeder behoort te ergeren.

Niet eigen recht, maar liefde het richtsnoer
1

AANGAANDE nu de dingen die 1den afgoden geofferd zijn: Wij weten dat 2wij altezamen kennis hebben. De kennis maakt 3opgeblazen, maar 4de liefde sticht.

2

En zo iemand 5meent iets te weten, die heeft nog niets gekend gelijk men behoort te kennen.

3

Maar zo iemand 6God liefheeft, die is 7van Hem gekend.

4

aAangaande dan het eten der dingen die den afgoden geofferd zijn, wij weten bdat een afgod 8niets is in de wereld, cen dat er geen ander God is dan Eén.

5

Want hoewel er ook zijn 9die goden genaamd worden, hetzij in den hemel, hetzij op de aarde (10gelijk er vele goden en vele heren zijn),

6

dNochtans hebben wij 11maar één God, den Vader, e12uit Welken alle dingen zijn en wij 13tot Hem; fen maar 14één Heere, Jezus Christus, 15door Welken alle dingen zijn en 16wij door Hem.

7

Doch in allen 17is de kennis niet; gmaar sommigen, 18met een consciëntie des afgods 19tot nog toe, eten als iets dat den afgoden geofferd is; en hun consciëntie, zwak zijnde, 20wordt bevlekt.

8

h21De spijze nu maakt ons Gode niet aangenaam; want hetzij dat wij eten, wij 22hebben geen overvloed; en hetzij dat wij niet eten, wij hebben geen gebrek.

9

iMaar ziet toe dat 23deze uw macht niet enigerwijze 24een aanstoot worde dengenen die zwak zijn.

10

Want zo iemand u, 25die de kennis hebt, ziet 26in der afgoden tempel aanzitten, zal de consciëntie deszelven die zwak is, niet 27gestijfd worden 28om te eten de dingen die den afgoden geofferd zijn?

11

kEn zal de broeder die zwak is, 29door uw kennis 30verloren gaan, 31om welken 32Christus gestorven is?

12

Doch gijlieden alzo tegen de broeders zondigende, en hun zwakke consciëntie 33kwetsende, zondigt 34tegen Christus.

13

lDaarom, 35indien de spijze mijn broeder ergert, zo zal ik in eeuwigheid geen vlees eten, opdat ik mijn broeder niet ergere.