DE EERSTE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DIE VANKORINTHE
HOOFDSTUK 3.
1 De apostel geeft nog andere redenen waarom hij het Evangelie in alle eenvoudigheid onder hen heeft gepredikt, namelijk om hun kindsheid in de kennis, en vleselijkheid in hun onenigheden. 5 Verklaart voorts in wat aanzien de leraars moeten zijn, en hoe de lof van hun werk niet hun die planten en natmaken, maar Gode Die den wasdom geeft, moet toegeschreven worden. 10 Dat hun ambt is op Christus, het Fundament, niet hooi, stro en stoppelen, maar goud, zilver en kostelijke gesteenten te bouwen. 13 En dat elks werk door vuur zal beproefd worden, en zij dan loon naar bevinding zullen ontvangen. 16 Dat de tempel Gods door onenigheden niet moet geschonden worden. 18 Dewijl de wijsheid der mensen dwaasheid is voor God, 21 Dat dan niemand op mensen moet roemen, dewijl wij van Christus zijn.
EN ik, broeders, kon tot u niet spreken 1als tot geestelijken, maar 2als tot vleselijken, als tot 3jonge kinderen in Christus.
aIk heb u met 4melk gevoed, en niet met 5vaste spijze; want gij vermocht toen nog niet; ja, gij vermoogt ook nu nog niet;
Want gij zijt nog vleselijk. bWant dewijl onder u nijd is en twist en tweedracht, zijt gij niet vleselijk, en wandelt gij niet 6naar den mens?
Want als de een zegt: cIk ben van Paulus; en een ander: Ik ben van Apollos; zijt gij niet 7vleselijk?
Wie is dan Paulus, en wie is dApollos, anders dan dienaars 8door welke gij geloofd hebt, en dat, gelijk de Heere aan 9een iegelijk gegeven heeft?
10Ik heb geplant, eApollos heeft 11natgemaakt, maar God heeft 12den wasdom gegeven.
Zo is dan noch hij die plant 13iets, noch hij die natmaakt, maar God Die den wasdom geeft.
En die plant en die natmaakt, 14zijn één; fmaar een iegelijk zal zijn loon ontvangen 15naar zijn arbeid.
Want 16wij zijn 17Gods gmedearbeiders; 18Gods akkerwerk, 19Gods hgebouw zijt gij.
20Naar de genade Gods die mij gegeven is, heb ik 21als een wijs bouwmeester 22het fundament gelegd, en 23een ander bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe 24hoe hij daarop bouwt.
Want niemand kan een ander fundament leggen 25dan hetgeen igelegd is, 26hetwelk is Jezus Christus.
En indien iemand 27op dit fundament bouwt 28goud, zilver, kostelijke stenen, 29hout, hooi, stoppelen,
Eens 30iegelijks 31werk zal openbaar worden; kwant 32de dag zal het 33verklaren, dewijl het door 34vuur ontdekt wordt; en hoedanig eens iegelijks werk is, zal het vuur beproeven.
Zo iemands werk 35blijft, dat hij daarop gebouwd heeft, die zal 36loon ontvangen.
Zo iemands werk zal 37verbrand worden, die zal 38schade lijden; maar zelf zal hij 39behouden worden, doch alzo 40als door vuur.
lWeet gij niet dat 41gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont?
42Zo iemand den tempel Gods schendt, dien zal God 43schenden; want de tempel Gods is heilig, welke gij zijt.
Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid bij God. Want er is geschreven: nHij 48vat de wijzen in hun arglistigheid;
En wederom: oDe Heere kent de overleggingen 49der wijzen, 50dat zij ijdel zijn.
Niemand dan 51roeme op mensen; want alles is 52uwe.
Hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Céfas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe;
Doch gij 53zijt van Christus, en Christus 54is Gods.