DE EERSTE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DIE VANKORINTHE

HOOFDSTUK 11.

1 De apostel vermaant de Korinthiërs hem na te volgen, en prijst hen dat zij zijn inzettingen hielden. 3 Verbetert enige misbruiken die in hun vergaderingen gevonden werden; eerstelijk dat in het bidden en profeteren de mannen hun hoofden hadden gedekt en de vrouwen ongedekt. 4 Hetwelk hij bewijst onbetamelijk te zijn, zo voor de mannen, omdat zij het hoofd zijn der vrouw, als voor de vrouwen, die, alzo zij onder den man staan, tot een teken van dien haar hoofd behoren te dekken; of anderszins dat beide mannen en vrouwen hun hoofd onteren. 14 En tegen de natuur doen. 18 Daarna dat in hun vergaderingen verdeeldheden waren. 20 En bovendien, dat het Avondmaal des Heeren onder hen niet recht gehouden werd, overmits de rijken in het bijzonder tevoren maaltijden hielden, waardoor sommigen dronken tot het Avondmaal kwamen. 23 Om welke misbruiken te beteren hij hun voordraagt de instelling des Avondmaals en deszelfs betekenis. 26 En leert tot wat einde en op wat wijze het moet gehouden worden. 29 En wat straffen te verwachten hebben, en alrede van God over sommigen gezonden waren, die hetzelve niet recht gebruikten. 33 Eindelijk leert hij hoe zij dezelve misbruiken zullen beteren.

Het hoofddeksel van de vrouw in de samenkomsten
1

WEESTa mijn navolgers, gelijkerwijs ook ik 1van Christus.

2

En ik prijs u, broeders, dat gij 2in alles mijner gedachtig zijt, en 3de inzettingen behoudt gelijk ik die u overgegeven heb.

3

Doch ik wil 4dat gij weet bdat Christus 5het Hoofd is 6eens iegelijken mans, en de man het hoofd der vrouw, cen 7God het Hoofd van Christus.

4

Een iegelijk man 8die bidt of 9profeteert, hebbende 10iets op het hoofd, 11die onteert zijn eigen hoofd;

5

Maar een iegelijke 12vrouw die 13bidt of profeteert met ongedekten hoofde, 14onteert haar eigen hoofd; want het is 15een en hetzelfde alsof haar het haar afgesneden was.

6

Want indien een vrouw niet gedekt is, 16dat zij ook geschoren worde; dmaar indien het lelijk is voor een vrouw 17geschoren te zijn of het haar 18afgesneden te hebben, dat zij zich dekke.

7

Want de man moet het hoofd niet dekken, eovermits hij 19het beeld en 20de heerlijkheid Gods is; maar de vrouw is 21de heerlijkheid des mans.

8

fWant de man is 22uit de vrouw niet, maar de vrouw uit den man.

9

Want ook is de man niet geschapen 23om de vrouw, maar de vrouw 24om den man.

10

Daarom moet de vrouw 25een macht op het hoofd hebben, 26om der engelen wil.

11

27Nochtans is noch de man zonder de vrouw, noch de vrouw zonder den man, 28in den Heere.

12

Want gelijkerwijs de vrouw 29uit den man is, alzo is ook de man 30door de vrouw; doch 31alle dingen zijn uit God.

13

32Oordeelt gij onder uzelven: is het betamelijk dat de vrouw ongedekt God bidt?

14

Of leert u ook 33de natuur zelve niet, dat zo een man lang haar draagt, het 34hem een oneer is;

15

Maar zo een vrouw lang haar draagt, dat het haar een eer is? Omdat het lange haar voor 35een deksel haar is gegeven.

16

gDoch indien iemand schijnt 36twistgierig te zijn, wij hebben 37zulke gewoonte niet, noch 38de gemeenten Gods.

Onwaardiglijk eten en drinken
17

39Dit nu hetgeen ik u 40aanzeg, prijs ik niet, namelijk dat gij niet 41tot beter, maar tot erger samenkomt.

18

Want eerstelijk, als gij samenkomt 42in de gemeente, 43zo hoor ik dat er 44scheuringen zijn onder u, en 45ik geloof het ten dele.

19

hWant er 46moeten ook 47ketterijen i48onder u zijn, opdat degenen 49die oprecht zijn, 50openbaar mogen worden onder u.

20

Als gij dan bijeen samenkomt, 51dat 52is niet des Heeren Avondmaal eten.

21

Want 53in het eten neemt 54een iegelijk 55tevoren 56zijn eigen avondmaal; en 57deze is hongerig, en de ander is dronken.

22

Hebt gij dan 58geen huizen, om daar te eten en te drinken? Of 59veracht gij de gemeente Gods, en 60beschaamt gij degenen die niet hebben? Wat zal ik u zeggen? Zal ik u prijzen? 61In dezen prijs ik u niet.

23

62Want ik heb 63van den Heere ontvangen, hetgeen ik ook u 64overgegeven heb, k65dat de Heere Jezus in den nacht in welken Hij verraden werd, het brood nam,

24

En als Hij gedankt had, brak Hij het en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis.

25

Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker na het eten des Avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe 66Testament in Mijn bloed; doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis.

26

Want zo dikwijls als gij 67dit brood zult eten en dezen 68drinkbeker zult drinken, 69zo verkondigt den dood des Heeren, l70totdat Hij komt.

27

mZo dan, wie 71onwaardiglijk dit brood eet of den drinkbeker des Heeren drinkt, die 72zal schuldig zijn aan het lichaam en bloed des Heeren.

28

nMaar de mens 73beproeve zichzelven, en 74ete alzo 75van het brood en drinke 76van den drinkbeker.

29

Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven 77een oordeel, 78niet onderscheidende het lichaam des Heeren.

30

79Daarom zijn onder u vele zwakken en kranken, en velen 80slapen.

31

oWant indien wij onszelven 81oordeelden, zo zouden wij niet 82geoordeeld worden.

32

83Maar als wij geoordeeld worden, zo worden wij van den Heere getuchtigd, opdat wij met de wereld niet zouden veroordeeld worden.

33

Zo dan, mijne broeders, als gij samenkomt 84om te eten, 85verwacht elkander.

34

Doch zo iemand hongert, 86dat hij te huis ete, opdat gij niet 87tot een oordeel samenkomt. 88De overige dingen nu zal ik ordineren als ik zal gekomen zijn.