DE PROFEETZACHARÍA

HOOFDSTUK 13.

Profetie van de vergeving en afwassing der zonden door Christus, vs. 1. Van uitroeiing van den afgodischen dienst en van de valse leer, 2. Van het lijden en sterven van Christus, 7. Van den ondergang der goddelozen en behoudenis der uitverkorenen, nadat zij door het kruis zouden beproefd en gelouterd zijn, 8, enz.


De geopende fontein

1TE1 dien dage zal er 2een fontein 3geopend zijn 4voor het huis Davids en voor de inwoners van Jeruzalem, 5tegen de zonde en tegen 6de onreinheid.

1Te weten als de Messias zal gekomen zijn.

2Of: springader, bronwel, dat is, de genade Gods van de vergeving der zonden door het bloed van Jezus Christus, in hetwelk wij gewassen zijn.

3Te weten geopend zijnde, of wordende, door de predicatie van het Heilig Evangelie.

4Dat is, voor de gelovige kinderen Gods.

5Dat is, tot afwassing van de zonde en van alle onreinheden uit en met de zonde ontstaande.

6Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk de afzondering vanwege de onzuiverheid der maandstonden, van dewelke gehandeld wordt Leviticus 12; 15.

2En het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen, dat Ik uitroeien zal uit het land 7de namen der 8afgoden, dat zij niet meer gedacht zullen worden; ja, ook 9de profeten en 10den onreinen geest 11zal Ik uit het land wegdoen.

7Dat is, alle afgoderij, zodat zij niet meer onder ulieden zal genoemd worden. Vgl. Ps. 16:4. Hos. 2:16.

8Van het woord afgoden zie 1 Sam. 31:9.

9Te weten de valse profeten. Anders: hun profeten, te weten der afgoden.

10Dat is, de valse leraars, die een onreine leer drijven door ingeving van den bozen onreinen geest, te weten den duivel. Vgl. 1 Joh. 4:1, 2, 3.

11Hetzij door straffe uitroeiing, Deuteronomium 13, of door overreding tot verloochening van denzelven.

3En het zal geschieden wanneer iemand 12meer profeteert, 13dat zijn vader en zijn moeder, die hem gegenereerd hebben, tot hem zullen zeggen: 14Gij zult niet leven, dewijl gij valsheid gesproken hebt in den Naam des HEEREN. En zijn vader en zijn moeder, die hem gegenereerd hebben, 15zullen hem doorsteken wanneer hij 16profeteert.

12Te weten valselijk, makende God tot een dekmantel zijner leugens; of wanneer iemand meer profeteert door ingeven van den onreinen geest.

13De zin is: Bij de gelovigen zal zulken ijver zijn, dat zij geen valsen profeet of leraar zullen kunnen dulden noch lijden, zodat zelfs zijn eigen ouders of naaste bloedvrienden hem verwijzen zullen, volgens de wet Gods Deut. 13:6, 8.

14Dat is, gij zijt niet waard dat gij leeft, gij behoordet niet langer te leven; maar gij zijt waardig gedood te worden, volgens de wet Deut. 13:1, enz.

15Gedreven zijnde door een Goddelijken ijver, zullen zij hem den rechters overleveren om gestraft te worden. Doch anderen menen dat het Hebreeuwse woord hier betekent bestraffen, niet alleen met woorden, maar ook met harde slagen.

16Te weten valselijk.

4En het zal geschieden te dien dage, dat 17die profeten 18beschaamd zullen worden, een iegelijk vanwege 19zijn gezicht, wanneer hij profeteert; en zij zullen 20geen haren mantel aandoen om te liegen.

17Te weten die valse profeten.

18Overtuigd zijnde van valse leer door het klare licht der waarheid, en van hun eigen ouders.

19Dat is, zijn valse profetie.

20Gelijk eertijds Elia gedaan heeft, 2 Kon. 1:8, en Johannes de Doper, Matth. 3:4. Vgl. Jes. 20:2. Dit deden de valse profeten om hun woorden des te groteren schijn van heiligheid te geven.

5Maar 21hij zal zeggen: Ik ben geen profeet; 22ik ben een man die het land bouwt, want 23een mens heeft mij daartoe geworven van mijn jeugd aan.

21Dat is, een iegelijk dezer profeten.

22Alsof hij zeide: Ik heb die professie verlaten, de landbouwerij is de hantering die ik geleerd en gedaan heb van mijn jeugd aan, daar heb ik mij nu wederom toe begeven.

23Of: men heeft mij gesteld over het vee, of het vee leren opvoeden, enz. Of: want men heeft mij geleerd met het vee om te gaan, enz.

6En zo iemand tot hem zegt: 24Wat zijn deze wonden in uw handen? zo zal hij zeggen: Het zijn de wonden waarmede ik geslagen ben in het huis 25mijner liefhebbers.

24Dat is, wat beduiden deze wonden, Hebr. slagen, dat is, littekenen van wonden, vgl. 1 Kon. 18:28. In uw handen; versta hierbij: en ook verder in uw lichaam. Of aldus: Waarom zijn deze wonden in uw handen? zo zal hij zeggen: Omdat ik geslagen ben, enz.

25Dat is, dergenen die mij liefhebben of beminnen, te weten mijn ouders of naaste vrienden, die door harde slagen (waarvan ik nog de littekenen draag) mij hebben afgewend en afgehouden van leugens te spreken en van valse profetieën. Men zegt gemeenlijk: Harde slagen leren wel, en: Tot een harden noest moet men een scherpen beitel gebruiken.

726Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man 27Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen; asla dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden; maar Ik zal Mijn hand tot 28de kleinen 29wenden.

26Dewijl in het naastvoorgaande vers gezegd is, hoe de valse profeet van zijn eigen vrienden is behandeld, zo neemt de Heere, namelijk God de Vader, daaruit aanleiding om te voorzeggen, hoe Christus, Zijn lieve Zoon en opperste Herder, alsof Hij ook een valse profeet ware, geslagen en omgebracht zou worden. Doch zulks zou niet bijgeval geschieden, maar naar Zijn Goddelijke ordinantie. Vgl. Matth. 26:31. Johannes 14; 16; 18. Hand. 2:23; 4:28.

27Namelijk Mijn eniggeboren Zoon, eenswezens met Mij.

28Door de kleinen worden hier verstaan de discipelen van Christus, die slechte, onaanzienlijke mannen waren, van dewelke Christus tot degenen die Hem vingen, zeide: Zoekt gij Mij, zo laat dezen gaan. En nadat zij verstrooid waren, heeft hen de Heere wederom vergaderd, Joh. 18:8. Doch men kan hier ook door de kleinen verstaan de uitverkoren kinderen Gods, die klein zijn voor de ogen der wereld. Zie Matth. 18:10, 14.

29Te weten om hen te verzamelen en in het geloof te sterken. Van de manier van spreken zie Ez. 38 op vers 12. Anders: en Ik zal Mijn hand tegen de kleinen wenden; die mede vervolging zullen lijden gelijk hun herders.

a Matth. 26:31. Mark. 14:27.

8En het zal geschieden in het ganse land, spreekt de HEERE, 30de twee delen daarin zullen uitgeroeid worden en 31den geest geven, maar 32het derde deel zal daarin overblijven.

30Hebr. de mond van tweeën, als Deut. 21:17. Dat is, de twee delen. De zin is, dat verre het grootste deel der mensen zou verworpen worden en in zijn zonden en ongeloof blijven liggen en verderven; de kleinste hoop zal zalig worden. Zie Matth. 7:13. Luk. 8:5, enz.

31Vergelijk zoveel de betekenis van het woord belangt Gen. 6:17. Num. 17:12, 13.

32Te weten die Ik uit genade zal verschonen en sparen.

9En Ik zal 33dat derde deel 34in het vuur brengen, en Ik zal het louteren gelijk men zilver loutert, en Ik zal het beproeven bgelijk men goud beproeft; 35chet zal Mijn Naam aanroepen en Ik zal het verhoren; Ik zal zeggen: dHet is Mijn volk; en het zal zeggen: De HEERE is mijn God.

33Te weten dat derde deel, hetwelk Mijn uitverkorenen zijn.

34Versta hier het vuur der vervolging en des kruises. Zie Jes. 1:25; 48:10. 1 Petr. 1:7.

35Het derde deel. De zin is: Een iegelijk dezer uitverkorenen die Ik alzo zal beproefd hebben, zal Mijn Naam aanroepen, enz.

b 1 Petr. 1:6, 7. c Ps. 50:15; 91:15. d Ps. 144:15. Joh. 20:28.