DE PROFEETZACHARÍA

HOOFDSTUK 10.

De profeet vermaant de Joden, dat zij in al hun noden tot God hun toevlucht nemen zouden, Die hun Zijn zegen geven zou, vs. 1. Hetwelk omdat hun vaders het niet gedaan hebben, maar hun toevlucht tot de afgoden genomen hebben, zo is dat een oorzaak geweest van al de ellende die hun is overkomen, 2. Daarna spreekt de profeet van geestelijke weldaden en van de overwinning, welke de Heere Zijn kerk ten tijde van den Messias geven zou, 4, enz.


God zal Israël verlossen

1BEGEERT1 van den HEERE regen ten tijde 2des spaden regens; de HEERE maakt 3de weerlichten; en Hij zal 4hun 5regen genoeg geven voor ieder kruid op het veld.

1De zin is: Indien gij enig ding vandoen hebt, verzoekt zulks van den Heere met uw gebeden, hetzij regen om uw vruchten te doen wassen, of iets dergelijks, maar loopt niet tot de afgoden, gelijk uw vaders gedaan hebben, waarom Ik hen gestraft heb.

2Van spaden regen zie Deut. 11 op vers 14, en vgl. Zach. 8:12. Hagg. 1:10; 2:18. Zie ook Spr. 16:15. Joël 2:23.

3Of: regenvlagen, of: plasregen, regenachtige wolken. Zie Job 38:25.

4Te weten die Hem daarom zullen bidden. Het is een verandering van persoon, hun voor ulieden.

5Hebr. regen des plasregens, of: regen, ja, plasregen; alzo staat er Ps. 40:3 slijk des modders, voor dik slijk.

26Want de terafim spreken ijdelheid, en de waarzeggers 7zien valsheid, en zij spreken aijdele dromen, zij troosten met ijdelheid; 8daarom zijn 9zij 10heengetogen als schapen, 11zij zijn onderdrukt geworden, want er was 12geen herder.

6Of: Zekerlijk, gewisselijk, enz. Dit is de reden waarom de godzaligen van God verzoeken hetgeen hun van node is, te weten omdat de afgoden niets dan ijdelheid zijn. Zie Ps. 115:3, 4, enz. Zie ook Jer. 10:8. Hab. 2:18. Van terafim zie Gen. 31 op vers 19.

7Dat is hier te zeggen: profeteren of voorzeggen, te weten door den mond hunner profeten.

8Te weten, omdat zij de beelden geëerd en de waarzeggers geloofd hebben.

9Te weten de Joden, uw vaders.

10Te weten in de gevangenis naar Babylonië.

11Of: zij hebben openlijk betuigd, of gesproken, dat zij geen herder hadden.

12Dewijl noch de priesters noch de regenten hun ambt betrachtten, noch het volk van die afgoderij aftrokken. Vgl. Jer. 23:1. Ez. 34:2. Matth. 9:36.

a Pred. 5:6.

3Tegen 13de herders was Mijn toorn ontstoken, en over 14de bokken heb Ik 15bezoeking gedaan; maar de HEERE der heirscharen 16zal Zijn kudde bezoeken, het huis van Juda, en Hij zal hen 17stellen 18gelijk het paard Zijner majesteit in den strijd.

13Van dewelke vers 2 gesproken is.

14Dat is, regenten, of de rijken en geweldigen, als Jes. 14:9. Ez. 34:17. Dan. 8:5.

15Te weten in Mijn toorn.

16Dat is, nadat Hij Zijn volk zal gekastijd hebben, zo zal Hij hen toerusten als een schoon versierd paard, dat is, Hij zal hun hart en courage geven om hun vijanden te kunnen wederstaan en te overwinnen. Dit geestelijkerwijze verstaan zijnde, betekent dat God Zijn kerk begiftigt en sterkt met de kracht van Zijn Heiligen Geest, dat zij den duivel en hun anderen vijanden dapperen wederstand doen en onder hun voeten treden kunnen, Rom. 16:20.

17Dat is, toerusten.

18Dat is, als Zijn heerlijk en versierd paard, op hetwelk Hij in den strijd of krijg Zijn eigen persoon vertrouwt.

419Van hetzelve zal 20de hoeksteen, van hetzelve zal 21de nagel, van hetzelve zal de strijdboog, tezamen zullen van hetzelve 22alle drijvers voortkomen.

19Van of uit het huis van Juda, dat is, uit de kerk zelve zal God Zijn volk van voorstanders voorzien. Anders: Van Hem, te weten van den Heere, namelijk tot beschutting van Zijn volk.

20Hebr. de hoek. Zie Zef. 1, de aant. op vers 16; 3:6. De oversten des volks worden ook 1 Sam. 14:38. Jes. 19:13 hoeken genoemd.

21Of: pin, te weten met dewelke men de tenten uitspant en vastmaakt, hier betekenende overste, als Jes. 22:23, 25. Doch hier inzonderheid krijgsoverste, als blijkt uit de naastvolgende woorden.

22Hebr. alle of elke drijver.

5En 23zij zullen zijn als de helden, 24die in het slijk der straten treden in den strijd, en zij zullen strijden, want de HEERE zal met hen wezen; en zij zullen die 25beschamen 26die op paarden rijden.

23Te weten die van het huis van Juda en alle ware lidmaten der kerk. Want deze woorden passen op hetgeen dat vers 3 gezegd is.

24Anders: die hun vijanden vertreden zullen in den strijd, als het slijk der straten.

25Dat is, te schande maken.

26Dat is, de vijanden der kerke Gods, onaangezien zij te paard ten strijde wel toegerust zijn.

6En Ik zal het huis van Juda versterken, en 27het huis van Jozef zal Ik 28behouden en 29Ik zal hen weder inzetten; want Ik heb Mij hunner ontfermd, en zij zullen wezen alsof Ik hen niet verstoten had; want Ik ben de HEERE hun God, en Ik zal hen verhoren.

27Versta hierdoor vooreerst de tien stammen, daarna alle ware Israëlieten, die mede tot de kerk van Christus zullen vergaderd worden.

28Of: verlossen, als Zach. 9:16.

29Het Hebreeuwse woord hetwelk in den tekst staat, schijnt uit twee ineengesmolten woorden te bestaan: Ik zal hen instellen en wederbrengen. Anders: Ik zal hen gerustelijk zetten, of doen wonen.

730En zij zullen zijn 31als een held van Efraïm, en hun hart zal zich verblijden als van den wijn; en hun kinderen zullen het 32zien en zich verblijden, hun hart zal zich verheugen 33in den HEERE.

30Anders: En de Efraïmieten zullen zijn als een held.

31Dat is, dapper en welgemoed. Vgl. Ps. 78:9, enz.

32Dat is, met blijdschap aanschouwen, horen, vernemen.

33Vanwege den Heere, te weten vanwege Zijn genadige bescherming.

8Ik zal hen 34toesissen en zal hen vergaderen, 35want Ik zal hen verlossen; en 36zij zullen vermenigvuldigd worden, gelijk zij tevoren vermenigvuldigd waren.

34Dat is, beroepen en in Mijn kerk verzamelen door de predicatie van het Heilig Evangelie, Matth. 11:28. Mark. 16:20. Joh. 7:37. Verstaat men dit sissen of samenroepen van een vergadering van het volk Gods om hun vijanden tegenstand te doen, zo is het een bewijs, dat God zeer lichtelijk, als het Hem belieft, grote heirlegers kan doen vergaderen. Zie Jes. 5, de aant. op vers 26; 7:18.

35Of: als Ik hen verlossen zal, te weten door het bloed en den Geest van Mijn Zoon Jezus Christus.

36Of: zij zullen veel of groot worden, gelijk, enz.

9En 37Ik zal hen onder de volken zaaien en zij zullen 38Mijner gedenken in verre plaatsen; en zij zullen 39leven met hun kinderen en 40wederkeren.

37Dat is, Ik zal Mijn kerk, die door de ganse wereld verstrooid zal zijn, uitbreiden en vruchtbaar maken, als het gezaaide zaad. Zie Hos. 2 op vers 22. Zie de volbrenging Hand. 2:5; 8:1, 4. 1 Petr. 1:1.

38Dat is, in Mij geloven, Mij aanroepen en dienen; ja, ook Mijn Naam verkondigen. Dit is inzonderheid geschied ten tijde der predicatie van het Heilig Evangelie door de apostelen en hun metgezellen.

39Dit is te verstaan van een geestelijk leven; doch sommigen nemen het voor wel en gelukkiglijk hier op aarde leven.

40Te weten tot God door bekering, of tot hun aardse bezittingen, verlost zijnde uit de handen hunner vijanden.

10Want 41Ik zal hen wederbrengen uit Egypteland, en Ik zal hen vergaderen uit Assyrië; en Ik zal hen in het land Gilead en Libanon brengen, 42maar het zal hun niet genoeg wezen.

41De zin is: Gelijk Ik Mijn volk Israël eertijds uit Egypteland en andere landen, waar het een tijdlang in ellende is geweest, heb gebracht in het land Kanaän, alzo zal Ik Mijn uitverkoren volk uit de blindheid, afgoderij en dienstbaarheid des duivels verlossen, in Mijn kerk brengen en eeuwig zalig maken.

42Anders: maar daar zal niet plaats genoeg voor hen gevonden worden, te weten om te wonen, zij zullen te machtig in getal zijn. Van de betekenis van het Hebreeuwse woord zie Num. 11, de aant. op vers 22. Hos. 12:9.

11En 43Hij zal door de zee gaan, 44die benauwende, en 45Hij zal de golven in de zee slaan en al de diepten der rivier zullen verdrogen; dan zal 46de hoogmoed van Assur nedergeworpen worden, en 47de scepter van Egypte zal wegwijken.

43Te weten de Heere Christus.

44Hebr. Hij zal door de zee gaan met benauwdheid of benauwing. De zin is: Hij zal de zee beangstigen, gelijk Hij eertijds de Rode Zee beangstigd heeft. Zie Ps. 114:3. Jes. 11:15, enz. Dat is, God zal Zijn uitverkorenen een wonderlijken doorgang openen, om uit het geestelijke Egypte dezer wereld in het hemels Kanaän te gaan. Anderen: En het (te weten Mijn volk) zal door de zee der benauwdheid, of der beangstiging, doorgaan, eer het in het hemels Kanaän zal gesteld worden.

45Te weten de Heere. Die zal alle hindernissen uit den weg nemen.

46Of: de hoogheid.

47Dat is, het bestuur, alle regering, als Gen. 49:10. Want de Assyriërs en Egyptenaars, mitsgaders andere heidense natiën, die de gemeente Gods plachten te vervolgen, zullen zich den scepter en de regering van Christus onderwerpen.

12En 48Ik zal hen sterken 49in den HEERE, en in Zijn Naam zullen zij wandelen, spreekt de HEERE.

48Te weten God de Vader zal Mijn volk versterken.

49Dat is, in het geloof aan Jezus Christus, Die het Hoofd Zijner kerk is.