PROVERBIADE SPREUKENSPREUKENVAN SÁLOMOVAN SÁLOMO

HOOFDSTUK 23.

Eten met heren en met nijdige mensen, vss. 1, 2, 3, 6, 7, 8. Rijkdom, 4, 5. Spreken bij zotten, 9. Oude palen, 10. Wezen, 10, 11. Tucht, 12, 13, 14, 23. Wijsheid, waarheid en verstand, 15, 16, 19, 23, 24. Nijdigheid over bozen en des Heeren vreze, 17, 18. Goede kinderen, 24. Wijnzuipers en vraten, 20, 21, 29, enz. Sluimeren, 21. Gehoorzaamheid jegens ouders, 22, 25. Waarschuwing voor hoeren, 26, 27, 28.


Levenswijsheid

1ALS gij aangezeten zult zijn om met een 1heerser te eten, zo zult gij 2scherpelijk letten 3op dengene die voor uw aangezicht is.

1Dat is, koning, vorst, prins, heer of die meerder is dan gij zijt en u schade zou kunnen aandoen, als gij hem enige oorzaak van verstoring geven zoudt.

2Hebr. lettende letten, dat is, scherpelijk of naarstiglijk letten.

3Te weten dien gij moet aanzien en in ere hebben, opdat gij hem met geen woord, gebaar of daad vertoornt. Anders: op hetgeen dat voor uw aangezicht is; te weten opdat gij daarvan niets nuttigt, dan met zulke zedigheid en matigheid die betamelijk is.

2En 4zet een 5mes aan uw keel, indien gij een 6gulzig mens zijt.

4Dat is, bedwing uw begeerlijkheid van onmatig te eten en te drinken, alsof uw keel met een mes daarvan afgeschrikt ware. Of: Anders zoudt gij een mes aan uw keel zetten, enz.; dat is, gij zoudt u in het uiterste gevaar steken van lichamelijke krankheid of enige andere grote zwarigheid, indien u de lekkere gerechten tot onmatigheid verlokten.

5Anderen vertalen het Hebreeuwse woord met doornen; doch de zin komt op hetzelfde uit.

6Hebr. een heer van de ziel, dat is, van den lust en van de begeerlijkheid. Versta een die zeer graag en begerig is tot spijze en drank. Vgl. Job 39:1 en de aant. op het woord gretigheid. Anders: indien gij uws zelfs meester of liefhebber zijt.

3Laat u niet gelusten zijn 7smakelijke spijzen, want het is een 8leugenachtig brood.

7Of lekkernijen, die den mond zeer aangenaam en smakelijk zijn. Alzo vers 6. Vgl. Gen. 27:4, 7, 9, enz.

8Hebr. brood der leugens, dat is, leugenachtige of bedrieglijke spijze. De zin is, dat de hoofse weelden als een aas zijn, waarmede de mensen verlokt en gemeenlijk in hun verwachtingen bedrogen worden. Vgl. Spr. 20:17.

4Vermoei u niet om rijk te worden, sta af van 9uw vernuft.

9Te weten dat gij zoudt mogen aanleggen om rijk te worden.

5Zult gij uw ogen laten vliegen 10op hetgeen dat 11niets is? Want 12het zal zich 13gewisselijk vleugelen maken, 14gelijk een arend die naar den hemel vliegt.

10Te weten op den rijkdom, waarvan in het voorgaande vers gesproken is.

11Dat is, gans onzeker en ongestadig en in vele noodzakelijkheden krachteloos. Vgl. Ps. 37:35, 36; 49:13, 18. 1 Tim. 6:17. Anders: dat haast niet zijn zal.

12Te weten het tijdelijke goed; het zal zeer haastelijk daarheen wegvlieden en u begeven.

13Hebr. makende maken.

14Te weten die zo snellijk naar den hemel en omhoog vliegt, dat hij haast uit der mensen gezicht verdwenen is. Alzo vergaat de rijkdom in korten tijd, dat men niet weet waar hij gebleven of gestoven is.

6Eet het brood niet 15desgenen die boos is van oog, en wees niet belust op zijn 16smakelijke spijzen.

15Dat is, desgenen die vrek, afgunstig en nijdig is. Zie Deut. 15 op vers 9. Insgelijks Spr. 28:22. Mark. 7:22. Hiertegen is het goede oog, van hetwelk zie Spr. 22:9 en de aant.

16Zie op vers 3.

7Want gelijk 17hij bedacht heeft in zijn ziel, 18alzo zal hij tot u zeggen: Eet en drink. Maar zijn hart is niet met u;

17Anders: gelijk hij acht in zijn ziel, zo is hij, dat is, inwendiglijk bij zichzelven denkt, te weten dat gij het zijne verteert en verdoet.

18Te weten u niets van harte gunnende, maar evenwel alzo dat uit zijn gebaren en woorden zijn vrekkigheid enigszins kan afgeleid worden; hoewel hij daarmede het tegendeel zoekt te bewijzen.

8Uw bete, die gij gegeten hebt, zoudt gij 19uitspuwen, en gij zoudt uw lieflijke woorden 20verderven.

19Dat is, het zou u leed zijn en spijten dat gij van zijn spijze genuttigd en enige vriendelijke tafelredenen met hem gehad zoudt hebben.

20Dat is, verliezen, en geen vrucht daarvan krijgen.

9aSpreek niet voor het oor eens zots, want hij zou 21het verstand uwer woorden verachten.

21Dat is, hetgeen gij verstandiglijk, geleerdelijk, of voorzichtiglijk gesproken hebt.

a Spr. 9:8. Matth. 7:6.

10bZet de 22oude paal niet terug, en kom op de akkers der 23wezen niet;

22Zie Spr. 22 op vers 28. Hebr. de paal der eeuwigheid.

23Te weten om denzelven ongelijk te doen, door bedrog of geweld.

b Spr. 22:28.

11Want hun 24Verlosser is sterk; Die zal hun 25twistzaak tegen u twisten.

24Te weten God.

25Zie Spr. 22 op vers 23.

12Begeef uw hart tot de 26tucht, en uw oren tot de redenen 27der wetenschap.

26Dat is, tot de rechte onderwijzing, om wijsheid te leren. Zie Spr. 1 op vers 2.

27Dat is, door dewelke de ware wetenschap en wijsheid geleerd en verkregen wordt.

13cWeer de 28tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij 29niet sterven;

28Versta de tucht die niet alleen geschiedt door woorden, maar ook door straffen. Zie Spr. 7 op vers 22.

29Te weten noch hier door de tijdelijke straf der overheid, noch hierna door de eeuwige straf van God.

c Spr. 13:24; 19:18; 22:15; 29:15, 17.

14Gij zult hem met de roede slaan, en zijn ziel van de hel redden.

15Mijn zoon, zo uw hart wijs is, mijn hart zal blijde zijn, 30ja ik.

30Gelijke manier van spreken, die grote macht heeft om te verzekeren wat verhaald wordt, is Spr. 22:19.

16En mijn 31nieren zullen van vreugde opspringen, als uw lippen 32billijkheden spreken zullen.

31Versta door dit woord de inwendigste krachten der ziel. Zie Job 19 op vers 27.

32Of: rechte dingen. Vgl. Spr. 1 op vers 3.

17dUw hart zij niet nijdig over de 33zondaren, maar zijt 34te allen dage in de vreze des HEEREN;

33Die gans genegen zijn tot de zonde en hun werk daarvan maken. Zie Gen. 13:13. 1 Sam. 15:18. Ps. 1:1 en de aantt.

34Dat is, gestadiglijk, al den tijd uws levens.

d Ps. 37:1; 73:3. Spr. 24:1.

18e35Want zekerlijk, er is een 36beloning; en uw 37verwachting zal niet afgesneden worden.

35Zie van deze twee eerste woordjes, in het Hebr. chi im, Job 42 op vers 8.

36Hebr. achterste einde, of: uiterste, dat is, loon of zalig einde. Zo wordt het loon genaamd, omdat het het einde van het werk is, of het werk achternavolgt. God heeft het loon uit genade beloofd dengenen die in Zijn vreze tot het einde toe volharden. Vgl. Ps. 37:37. Spr. 24:14, 20. Elders betekent het een kwaad naloon en onzalig einde. Zie Spr. 5:4 en de aant.

37Dat is, het goed hetwelk gij van de genade Gods verwacht. Zie Job 5 op vers 16.

e Spr. 24:14.

19Hoor gij, 38mijn zoon, en word wijs, en richt uw hart op 39den weg.

38Zie Spr. 1 op vers 8.

39Te weten des Heeren. Zie van dezen weg Gen. 18 op vers 19.

20fZijt niet 40onder de wijnzuipers, noch 41onder de vleesvreters.

40Te weten om die in hun overdadig drinken en gulzig eten na te volgen; hetwelk die lichtelijk doen, die met hen veel verkeren. Zie Spr. 13:20.

41Hebr. onder degenen die voor zich vlees slokken of verslinden.

f Jes. 5:22. Luk. 21:34. Rom. 13:13. Ef. 5:18.

21Want een zuiper en vraat zal arm worden, en de 42sluimering doet verscheurde klederen dragen.

42Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk (naar eniger gevoelen) het begin en de genegenheid tot den slaap. Vervolgens is door het woord dat wij hier in den tekst hebben, te verstaan de slaperigheid, te weten die uit luiheid en achteloosheid voortkomt.

22gHoor naar uw vader, die u gewonnen heeft, en veracht uw moeder niet, als zij oud geworden is.

g Spr. 1:8.

23h43Koop de 44waarheid en verkoop ze niet, mitsgaders wijsheid en tucht en verstand.

43Dat is, poog haar op allerlei eerlijke manier te verkrijgen, en wanneer gij haar verkregen hebt, verlaat haar of vergeet haar niet; gelijk de verkopers voor wat anders hun waren kwiteren.

44Dat is, de rechte en ware kennis van alle dingen, rakende het geloof en den wandel, die wij moeten weten om God te behagen en zalig te worden.

h Spr. 4:7.

24iDe vader des rechtvaardigen zal 45zich zeer verheugen; en die een wijzen zoon gewint, zal zich over hem verblijden.

45Hebr. verheugende verheugen, dat is, zeer verheugen, te weten omdat hij een rechtvaardigen en wijzen zoon heeft, dat is, die vroom, godvrezende en verstandig is.

i Spr. 10:1; 15:20.

2546Laat uw vader zich verblijden, ook uw moeder; en laat haar zich 47verheugen, die u gebaard heeft.

46Dat is, maak dat uw vader en uw moeder zich verblijden, inziende uw verstandigheid en deugdzaamheid.

47Te weten voor den weedom dien zij gehad heeft met u te baren.

26Mijn zoon, 48geef mij uw hart, en laat uw 49ogen mijn 50wegen bewaren.

48Dat is, voeg en begeef uw verstand en uw geest hiertoe, dat gij aanhoort, verstaat, aanneemt en onderhoudt mijn geboden.

49Te weten de ogen uws verstands.

50Dat is, de wijze en manier van leven die ik u beveel en voorschrijf, en inzonderheid van het vermijden der hoererij en des overspels.

27kWant een hoer is een 51diepe gracht, en een 52vreemde vrouw is een enge put.

51Te weten der ellenden, waaruit men niet lichtelijk geraken kan; gelijk ook niet uit een engen put. Vgl. Spr. 22:14 en de aant.

52Zie Spr. 2 op vers 16.

k Spr. 22:14.

28Ook 53loert zij als 54een rover, en zij 55vermenigvuldigt de trouwelozen onder de mensen.

53Te weten op degenen die zij zoekt te verleiden en in haar onkuise liefde te verstrikken.

54Of: een man des roofs. Vgl. Job 24:20; 35:13 en de aantt. Anders: als op een roof. Vgl. Spr. 7:10, 11, 12, 13, 14, 15.

55Dat is, zij is oorzaak dat zeer vele mensen in boosheid vervallen en hun God ontrouw worden.

2956Bij wien is wee? Bij wien 57och arme? Bij wien kijverijen? Bij wien het 58geklag? Bij wien 59wonden zonder oorzaak? Bij wien de roodheid der ogen?

56Dit is een verhaal der plagen en ellenden die uit de dronkenschap voortkomen, vragenderwijze voorgesteld. De vraag wordt beantwoord in het volgende vers.

57Het Hebreeuwse woord schijnt eigen te zijn dengenen die om de armoede waarin zij gevallen zijn, groot gekerm maken.

58Of: ijdel geklap, of: onnut gezwets en gesnater.

59Of: slagen, te weten die men lichtvaardiglijk op zijn hals haalt met kwaad te spreken door dronkenschap, of de dronkaards te vergezelschappen.

30lBij degenen die bij den wijn 60vertoeven, bij degenen die komen om 61gemengden drank na te zoeken.

60Dat is, lang blijven zitten, zonder van het drinken een einde te kunnen maken.

61Hebr. menging, dat is, gemengden wijn. Zie Spr. 9 op vers 2.

l Jes. 5:11, 22.

3162Zie den wijn niet aan als hij zich rood vertoont, als hij in den beker zijn 63verve geeft, als hij 64recht opgaat;

62Te weten met een onmatige begeerte.

63Hebr. oog. Zie Num. 11 op vers 7.

64Hebr. in of met richtigheden gaat of zich doet gaan, dat is, als hij zich in den beker beweegt en door zijn kracht, als met zandekens opspringt en recht omhoogstijgt. Anders: recht ingaat.

32In zijn einde zal hij als een slang bijten, en steken als een 65adder.

65Anders: basilisk.

33Uw ogen zullen naar 66vreemde vrouwen zien, en uw hart zal 67verkeerdheden spreken.

66Dat is, die uwe niet zijn. Zie Spr. 2 op vers 16.

67Dat is, alle dingen dewelke dienen om uw wellust te verzadigen; of ijdele, lichtvaardige en onnutte gezegden of redenen, die haat, nijd en twist verwekken.

34En 68gij zult zijn 69gelijk een die in het 70hart van de zee slaapt; en gelijk een 71die in het opperste van den mast slaapt.

68Te weten die u met den drank overlaadt.

69Te weten omdat uw hoofd zal ontsteld zijn door de dampen des dranks uit de maag rijzende, gelijk de zee door de winden die over dezelve waaien.

70Dat is, in het midden der zee. Zie Ex. 15 op vers 8. De verklaring is Ex. 14:22, 29. Alzo het hart des hemels, Deut. 4:11, enz. Zie aldaar de aant.

71Te weten als in de mars. Versta een die in groot gevaar is van in enig zwaar ongeluk te vallen.

3572Men heeft mij geslagen, zult gij zeggen, ik ben niet ziek geweest; men heeft mij gebeukt, ik heb het niet gevoeld; wanneer zal ik 73opwaken? Ik zal 74hem nog meer zoeken.

72Dit zijn de woorden die Salomo den dronkaards toe-eigent, kortelijk te kennen gevende dat zij zonder gevoel zijn, niet alleen des lichaams, omdat zij de slagen niet gevoelen, maar ook des geestes, omdat zij den drank nauwelijks uitgeslapen hebbende, terstond weder daaraan willen.

73Te weten van den wijn.

74Te weten den wijn.