PROVERBIADE SPREUKENSPREUKENVAN SÁLOMOVAN SÁLOMO

HOOFDSTUK 17.

Rust en twist, vs. 1. Kloeke knechten, 2. Het proeven der harten, 3. Leugentaal, 4, 7. Bespotting der armen en ellendigen, 5. Kindskinderen en vaders, 6. Treffelijk spreken en zwijgen, 7, 27, 28. Geschenken, 8, 23. Den naaste vergeven, 9. Zotten, 10, 12, 16, 21, 24, 25, 28. Wederspannigheid, 11. Kwaad voor goed vergelden, 13. Krakeligheid, 14, 19. Vonnissen, 15, 26. Vrienden, 17. Borgtocht, 18. Pracht, 19. Verkeerdheid van hart en tong, 20. Blijdschap en treurigheid des geestes, 22. Gebaren der verstandigen, 24.


Rust en twist

1EENa droge bete en rust daarbij is beter dan een huis vol van 1geslachte beesten 2met twist.

1Hebr. slachting. Het Hebreeuwse woord betekent wel meest beesten die ter offerande geslacht worden, maar het betekent ook die ter spijze en ter maaltijd bereid zijn, als hier en Gen. 31:54. Zie de aant. aldaar.

2Hebr. van den twist, dat is, waarbij twist is.

a Spr. 15:17.

2Een verstandig knecht zal heersen over een zoon 3die beschaamd maakt, en 4in het midden der broederen zal hij erfenis delen.

3Vgl. Spr. 10 op vers 5.

4De zin is, dat hij onder de broederen van den beschaamden zoon ook een part van het erfdeel wegdragen zal. Anderen verstaan dat hij als gouverneur zal zijn van de kinderen, en van zulken aanzien dat hem ook het beleid hunner goederen, en dienvolgens het bedelen hunner erfenissen, zal toevertrouwd worden.

3bDe 5smeltkroes is voor het zilver en de 6oven voor het goud, cmaar 7de HEERE proeft de harten.

5Versta een vat waarin het zilver gesmolten en gezuiverd wordt. Alzo Spr. 27:21.

6Te weten waarin zilver, tin, koper, enz., gesmolten en gezuiverd wordt. Zie Ez. 22:18, 19, 20, enz.

7Versta den Heere alleen. De mensen kunnen wel door hun kunst goud en zilver proeven, om te weten of het goed of kwaad is; maar het hart des mensen kan niemand doorgronden dan God.

b Spr. 27:21. c Jer. 17:10.

4De 8boosdoener merkt 9op de ongerechtige lip, een 10leugenaar neigt het oor tot de 11verkeerde tong.

8Dat is, die zijn naaste kwaad doet, of genegen is kwaad te doen.

9Hebr. lip der ongerechtigheid; te weten die te kennen geeft hoe men ongerechtigheid bedrijven en zijn naaste leed doen kan.

10Hebr. valsheid, of leugen, dat is, die met valsheid of leugen omgaat. Zie Job 35 op vers 13.

11Hebr. de tong der verkeerdheden, dat is, die verkeerdheden spreekt. Zie Spr. 2 op vers 12. Anders: horende de leugen op de verkeerde tong.

5dDie den arme 12bespot, 13smaadt deszelfs Maker; die zich verblijdt in het 14verderf, zal niet 15onschuldig zijn.

12Te weten met gebaren, woorden of daden. Vgl. Spr. 14:31.

13Dat is, onteert God, Die den arme niet alleen geschapen heeft, maar ook door de armoede bezoekt en oefent.

14Te weten zijns naasten. Zie Spr. 24:17.

15Dat is, ongestraft blijven. Zie 1 Kon. 2 op vers 9.

d Spr. 14:31.

6De 16kroon der ouden zijn de 17kindskinderen, en der kinderen sieraad 18zijn hun vaderen.

16Dat is, sieraad. Zie Spr. 12 op vers 4.

17Te weten die wijs en vroom zijn; in dewelke de ouden genieten Gods zegen, van denwelken zie Ps. 127:3; 128:3.

18Want het is eerlijk uit eerlijke ouders geboren te zijn.

7Een 19voortreffelijke lip past een 20dwaas niet, veelmin een prins een leugenachtige lip.

19Hebr. Een lip der voortreffelijkheid of uitnemendheid, dat is, een voortreffelijk gezegde of rede, handelende van uitnemende dingen, als van wijsheid en deugdzaamheid. Alzo is in het volgende, Hebr. een lip der valsheid, een valse rede.

20Dat is, een kwaden zot, die van alle wijsheid, eer en deugd vervallen is. Zie 1 Sam. 25 op vers 25.

8Het geschenk is in de ogen zijner 21heren 22een aangenaam gesteente; waarheen 23het zich zal wenden, 24zal het wel gedijen.

21Dat is, die genegen zijn dat te ontvangen, of die het alrede ontvangen hebben en nu bezitten. Zie van dit woord Gen. 14 op vers 13.

22Hebr. gesteente der aangenaamheid, dat is, als een aangenaam edelgesteente of parel, dewelke om hun schoonheid en kostelijkheid zeer lieftallig plegen te zijn.

23Te weten het geschenk door het beleid en aanbieden des schenkers. Anders: waarheen hij, te weten de schenker of eigenaar, zich zal wenden, zal hij voorspoed hebben.

24Dat is, het zal wat uitrichten bij dengene die het ontvangt, tot voordeel desgenen die het geeft. Salomo spreekt niet van hetgeen dat men doen moet, maar van hetgeen dat pleegt te geschieden.

9Die de 25overtreding 26toedekt, 27zoekt liefde; maar die de 28zaak weder ophaalt, scheidt 29den voornaamsten vriend.

25Te weten die tegen hem door zijn naaste begaan is. Vgl. Spr. 10:12.

26Te weten door die te vergeten en te vergeven.

27Dat is, poogt de liefde, door dewelke hij van zijn vriend bemind wordt, te voeden en te onderhouden.

28Of: het woord, te weten der overtreding.

29Zie Spr. 16 op vers 28.

10De bestraffing gaat dieper in den verstandige, dan den zot honderdmaal 30te slaan.

30Te weten om hem tot betering te brengen.

1131Zekerlijk, de wederspannige zoekt het 32kwaad, maar een 33wrede bode zal tegen hem 34gezonden worden.

31Of: De wederspannige zoekt alleenlijk het kwaad. Hebr. de wederspannigheid, dat is, die zeer wederspannig is. Zie Job 35 op vers 13. Alzo boven, vers 4, valsheid voor valsaard. Versta dengene die wederspannig is tegen God en die over hem gesteld zijn. Anders: De kwade zoekt alleen, of zekerlijk, wederspannigheid.

32Te weten dat hij zijn naaste aandoet en voornamelijk den vrome.

33Te weten de satan, of enige zware plaag, die God als Zijn scherprechters gebruikt.

34Namelijk van God.

1235Dat een beer die van jongen beroofd is, een man tegemoetkome, maar niet een zot 36in zijn dwaasheid.

35De zin is, dat het minder gevaar is een beer te ontmoeten in zijn woedende wreedheid dan een zot, enz.

36Dat is, als hij door zijn dwaasheid tot alle onredelijke en razende passies gedreven wordt.

13eDie kwaad voor goed vergeldt, het 37kwaad zal van zijn 38huis niet wijken.

37Te weten der straf. Zie Gen. 19 op vers 19.

38Dat is, van zijn huisgezin. Zie Gen. 7 op vers 1. Of: van zijn geslacht en nakomelingen, te weten die zijn zonden navolgen. Zie 1 Kon. 14 op vers 10.

e Deut. 32:35. Spr. 20:22; 24:29. Rom. 12:17. 1 Thess. 5:15. 1 Petr. 3:9.

14f39Het begin des krakeels is gelijk een 40die het water opening geeft; daarom, verlaat den twist, eer 41hij zich 42vermengt.

39Dat is, die het krakeel of geschil begint.

40Dat is, die het water inlaat, door de sluis te openen of den dam te breken waarmede het wederhouden wordt. Want deze opening en breuk blijvende, is er geen houden aan den loop des waters; ja, deszelfs doorgang wordt langs zo ruimer.

41Te weten de twist.

42Of: vermengd wordt, te weten onder velen die daarin getrokken en mede gemoeid worden. Of: eer gij u daarin mengt.

f Spr. 20:3.

15gWie den goddeloze 43rechtvaardigt en den rechtvaardige 44verdoemt, zijn den HEERE een gruwel, 45ja, die beiden.

43Dat is, vrijspreekt en rechtvaardig verklaart. Zie Gen. 44 op vers 16. Deut. 25 op vers 1.

44Dat is, onrechtvaardig, schuldig en strafwaardig verklaart. Zie Deut. 25 op vers 1.

45Dat is, de een zowel als de ander, beiden gelijkelijk. Zie dezelfde manier van spreken Spr. 20:10, 12.

g Ex. 23:7. Spr. 24:24. Jes. 5:23.

16Waarom toch zou in de hand des zots 46het koopgeld zijn, om wijsheid 47te kopen, dewijl hij geen 48verstand heeft?

46Dat is, de rijkdom en het middel om kunsten en wetenschappen te leren.

47Te weten gelijk andere dingen die voor geld of waar altijd kunnen gekregen worden; even alsof de wijsheid en geleerdheid in alle manieren ook zodanig waren, en door eenieder, zelfs den zot, ook alzo te verkrijgen waren.

48Hebr. hart, dat is, verstand. Zie Job 9 op vers 4. Hij spreekt van het verstand, waardoor men bekwaam is om de wijsheid ernstiglijk te begeren, grondig te begrijpen en stichtelijk te gebruiken.

1749Een vriend heeft 50te allen tijde lief, en 51een broeder wordt in de benauwdheid 52geboren.

49Te weten die een oprechte vriend is, dat is, die weldadigheid en trouw doet aan zijn vriend, Gen. 24:49, en die waarheid en vrede liefheeft, Zach. 8:19.

50Niet alleen in voorspoed, maar ook in tegenspoed.

51Dat is, die ware broederlijke liefde bewijst, om zijn vriend uit den nood te helpen of immers daarin enige verlichting hem naar zijn vermogen toe te brengen.

52Dat is, door Gods voorzienigheid toegeschikt en tevoorschijn gebracht, alzo dat in de benauwdheid geopenbaard wordt wie een rechte broeder is. Anders: een broeder is tegen de benauwdheid geboren, te weten om in dezelve bij te staan, of: en hij (te weten de vriend) wordt een broeder in de benauwdheid geboren.

18Een verstandeloos mens 53klapt in de hand, 54zich borg stellende 55bij zijn 56naaste.

53Zie Spr. 6 op vers 1.

54Of: borgtocht belovende.

55Hebr. voor het aangezicht, dat is, in de tegenwoordigheid. Anders: voor.

56Versta den schuldheer, tot wiens verzekering de borg zich tot de betaling verbindt. Anderen verstaan den schuldenaar, voor denwelken de borgtocht geschiedt.

1957Die het gekijf liefheeft, heeft de overtreding lief; hdie 58zijn deur verhoogt, 59zoekt 60verbreking.

57De reden is, omdat de kijverij een oorsprong is van vele zonden, die de twistgierige met zijn doen schijnt lief te hebben.

58Te weten de deur van zijn gebouw, dat hij hoog opgetrokken heeft. Het is te verstaan als een gemeen spreekwoord van degenen die zich boven hun staat uitsteken. Want gelijk een huis zeer hoog opgebouwd zijnde, dikwijls den val onderworpen is, alzo zal een mens die zich verheft boven zijn staat en zijn naaste veracht, dien hij door twisten zoekt te verdrukken, zeer dikwijls tot een schrikkelijken val komen.

59Zie Spr. 8 op vers 36.

60Dat is, schade en verderf. Alzo Spr. 16:18.

h Spr. 16:18.

20Wie 61verdraaid is van hart, zal 62het goede niet vinden; en die 63verkeerd is met zijn tong, zal in het kwaad vallen.

61Of: verkeerd. Zie Spr. 6 op vers 14.

62Vgl. Spr. 16:20 en de aant.

63Zie Spr. 2 op vers 12.

21Wie 64een zot genereert, die zal hem tot droefheid zijn; en de vader des 65dwazen zal zich niet verblijden.

64Dat is, die een zot mettertijd worden zal.

65Zie van dit woord op vers 7.

22iEen blij hart zal een medicijn 66goed maken, maar een verslagen geest zal het 67gebeente verdrogen.

66Dat is, krachtig, dat zij het lichaam deugd doe. Vgl. de manier van spreken met Spr. 15:2. Anders: zal goeddoen als een medicijn, te weten het lichaam, om dat in goede gezondheid te onderhouden. Of: maakt goede medicijn, te weten die het lichaam doet welvaren.

67Dat is, de inwendigste leden en krachten des lichaams. Zie Job 7 op vers 15.

i Spr. 15:13.

23De goddeloze zal het geschenk uit 68den schoot nemen, 69om 70de paden des rechts te buigen.

68Te weten desgenen die het aanbiedt; dat is, zal het heimelijk en in het verborgen nemen; want niemand is gaarne bekend voor een die het recht buigt. Vgl. Spr. 16 op vers 33.

69Vgl. Spr. 18:5; 21:14. Jes. 10:2. Amos 5:12.

70Dat is, de rechte manier van doen, die in het gericht moet gevolgd worden, te verkeren. Vgl. Ex. 23:2.

24k71In het aangezicht des verstandigen is wijsheid, maar 72de ogen des zots zijn in het einde der aarde.

71Dat is, de wijsheid ziet den verstandige als de ogen uit; te weten als men acht neemt op de gestadigheid zijner ogen, de manierlijkheid van zijn wezen en schaamachtigheid van zijn gelaat. Anderen verstaan dit alzo, dat de wijsheid den verstandigen altijd bij de hand is en niet ver te zoeken; of dat zij die altijd voor de ogen hebben om zich naar die te voegen, Pred. 2:14.

72Dat is, het gezicht van den zot zweeft en dwaalt herwaarts en gindswaarts naar alle hoeken. De vliegende ogen zijn een teken van de ijdelheid en ongestadigheid van het gemoed. Anders: de zot ziet overal om wijsheid te vinden, maar tevergeefs, Spr. 14:6.

k Pred. 2:14; 8:1.

25lEen zotte zoon is een verdriet voor zijn vader, en 73bittere droefheid voor degene die hem gebaard heeft.

73Hebr. bitterheid, dat is, een oorzaak der droefheid, die haar hart zeer bitter smaakt. Zie 2 Kon. 4 op vers 27.

l Spr. 10:1; 15:20; 19:13.

26Het is 74niet goed den 75rechtvaardige 76ook te doen boeten; dat de prinsen iemand slaan zouden 77om hetgeen dat recht is.

74Dat is, zeer kwaad, onbehoorlijk en niet deugende; alzo Spr. 18:5; 19:2; 20:23. Alzo wordt gezegd niet kwaad voor hetgeen dat goed is, Spr. 31:12.

75Dat is, die geen schuld heeft.

76Dat is, niet alleen de bozen, maar ook de vromen; of: het is niet goed den rechtvaardige boete op te leggen, veelmin ten onrechte aan het lijf te straffen.

77Of: boven of tegen het recht.

27Wie 78wetenschap weet, houdt zijn woorden in; en een man van verstand is 79kostelijk van geest.

78Dat is, goed en vast verstand heeft.

79Dat is, dierbaar en spaarzaam van gemoed, niet lichtvaardiglijk en onbedachtelijk uitstrooiende al hetgeen dat hij weet en in of op zijn hart heeft. Anders: is koel van geest, of koelzinnig, dat is, vrij van passies of beroeringen en traag in het spreken. Zie van het woord geest in dezen zin genomen 2 Kon. 19:7. Spr. 29:11. Zie de aantt.

28Een dwaas zelfs die zwijgt, zal wijs geacht worden, en die zijn lippen toesluit, verstandig.