HET BOEKRUTH

HOOFDSTUK 3.

Op den raad van Naomi, vs. 1, enz. Gaat Ruth naar den dorsvloer van Boaz, en legt zich neder aan zijn voeten, 6. Die, ontwakende, haar vriendelijk bejegent, en het recht van lossing bekent, 8. Maar alzo er een ander was, nader dan hij, wil hij eerst met dien spreken, 12. Zendt Ruth des morgens vroeg naar huis met een goede gift, 14.


Ruth en Boaz

1EN Naómi, haar schoonmoeder, zeide tot haar: Mijn dochter, zou ik u geen 1rust zoeken, dat het u welga?

1Dat is, een goed huwelijk voor u zoeken te bemiddelen? Zij wil zeggen dat zulks ganselijk haar schuldige plicht is. Zie zulk vragen Ruth 1 op vers 9. Alzo in het volgende vers.

2Nu dan, is niet Boaz, met wiens maagden gij 2geweest zijt, van onze 3bloedvriendschap? Zie, hij zal dezen nacht 4gerst op den dorsvloer wannen.

2Om aren op te lezen; Ruth 2:8, 22, 23.

3Hebr. eigenlijk: is niet Boaz onze kennis? Zie Ruth 2 op vers 1 en vers 20 aldaar.

4Hebr. den dorsvloer der gerst, dat is, de gerst die op den dorsvloer is.

3Zo baad u en 5zalf u en doe uw 6klederen 7aan en ga af naar den dorsvloer; maar maak u den man niet bekend, totdat hij geëindigd zal hebben te eten en te drinken.

5Met welriekende olie, gelijk in de landen van het oosten gebruikelijk was. Zie 2 Sam. 12:20; 14:2. 2 Kron. 28:15. Ps. 104:15. Matth. 6:17.

6De beste die gij hebt.

7Hebr. aan u, over u.

4En het zal geschieden als hij 8nederligt, dat gij de plaats zult merken waar hij zal nedergelegen zijn; 9ga dan in en 10sla zijn voetdeksel op en leg u; zo zal hij u te kennen geven wat gij doen zult.

8Om te slapen.

9Deze raad schijnt naar het uiterlijk aanzien niet eerlijk te zijn, maar Naomi, wetende de godvruchtigheid en eerbaarheid van Boaz en Ruth, alsook lettende op Boaz' ouderdom, heeft niet getwijfeld of Boaz zou eerlijk en wijselijk in deze zaak handelen; gelijk hij ook gedaan heeft, zodat Naomi in haar vertrouwen niet is bedrogen. De ergernis aangaande, die heeft Naomi door de omstandigheid van tijd en plaats voorzichtiglijk weten te ontgaan, alsook Boaz zelf. Zie vers 14.

10Of: ontdek zijn voeten. Het Hebreeuwse woord vindt men ook vss. 7, 8, 14. Insgelijks Dan. 10:6.

5En 11zij zeide tot haar: Al wat gij tot mij zegt, zal ik doen.

11Ruth antwoordde.

6Alzo ging zij af naar den dorsvloer, en deed naar alles wat haar schoonmoeder haar geboden had.

7Als nu Boaz gegeten en gedronken had en zijn hart 12vrolijk was, zo kwam hij om neder te liggen aan het uiterste van een korenhoop. Daarna kwam zij stillekens in en sloeg zijn voetdeksel op en legde zich.

12Hebr. goed. Als Richt. 16:25. Zie aldaar.

8En het geschiedde te middernacht, dat die man verschrikte en 13om zich greep; en zie, een vrouw lag aan zijn voetdeksel.

13Of: zich heen en weder of herwaarts en derwaarts keerde.

9En hij zeide: Wie zijt gij? En zij zeide: Ik ben Ruth, uw dienstmaagd; 14breid dan uw vleugel uit over uw dienstmaagd, want gij zijt de 15losser.

14Dat is, neem mij onder uw bescherming, als een man zijn vrouw doet. Vgl. Ruth 2 op vers 12. Of: uw zoom, boord, te weten van uw kleed.

15Zie Ruth 2 op vers 20.

10En hij zeide: Gezegend zijt gij den HEERE, mijn dochter. Gij 16hebt deze uw laatste weldadigheid beter gemaakt dan de eerste, dewijl gij geen jonge gezellen zijt nagegaan, hetzij arm of rijk.

16De zin is: Wat gij nu doet, is nog beter dan het voorgaande, dat gij gedaan hebt aan uw verstorven man en uw schoonmoeder Naomi. Zie Ruth 1:8; 2:11.

11En nu, mijn dochter, vrees niet; al wat gij gezegd hebt, zal ik u doen; want de ganse 17stad mijns volks weet, dat gij een 18deugdelijke vrouw zijt.

17Hebr. poort. Zie Gen. 22 op vers 17.

18Of: kloeke.

12Nu dan, wel is waar, dat ik een losser ben; maar er is nog een losser, nader dan ik.

13Blijf dezen nacht over; voorts in den morgen zal het geschieden, indien hij u lost, goed, laat hem lossen; maar indien het hem niet lust u te lossen, zo zal ik u lossen, zo waarachtig als de HEERE leeft; leg u neder tot den morgen toe.

14Alzo lag zij neder aan zijn voetdeksel tot den morgen toe, en stond op eer dat 19de een den ander kennen kon; want hij zeide: 20Het worde niet bekend dat een vrouw op den dorsvloer gekomen is.

19Hebr. de man zijn naaste.

20Gelijk Boaz een goede consciëntie voor God had, alzo wilde hij ook een goeden naam bij de mensen behouden.

15Voorts zeide hij: Lang den 21sluier die op u is, en houd dien; en zij hield hem. En hij mat zes maten gerst en legde ze op haar; daarna ging hij in de stad.

21Of: schortenkleed, voorschoot, schorteldoek, waarmede de vrouwen haar voorlijf bedekken.

16Zij nu kwam tot haar schoonmoeder, dewelke zeide: 22Wie zijt gij, mijn dochter? En zij verhaalde haar alles wat die man haar gedaan had.

22Het was nog zo donker dat de een den ander niet wel kon kennen, als vers 14 gezegd is; hoewel Naomi uit het dragen heeft mogen afleiden dat zij nog jong was, zodat zij haar naar de wijze der ouden dochter genoemd heeft.

17Ook zeide zij: Deze zes maten gerst heeft hij mij gegeven; want hij zeide tot mij: Kom niet ledig tot uw schoonmoeder.

18Toen zeide zij: Zit stil, mijn dochter, totdat gij weet hoe de zaak zal vallen; want die man zal niet rusten, tenzij dat hij heden deze zaak voleind hebbe.