DE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DEROMEINEN

HOOFDSTUK 15.

1 De apostel vermaant voorts de sterken dat zij zich voegen naar de zwakheid hunner broederen. 3 Door het voorbeeld van Christus, Die niet Zichzelven heeft gezocht, maar ons voordeel, hetwelk hij uit de Schriften des Ouden Testaments bevestigt, die ook tot onzen troost geschreven zijn. 5 En dat zij met eendrachtige harten God en den Heere Christus dienen. 7 Verklaart breder het voorbeeld van Christus, hoe Hij gediend heeft, zo de Joden, 9 Alsook de heidenen, hetwelk hij ook uit dezelve Schriften bewijst. 13 Daarbij voegende een wens dat zij in alle christelijke deugden en kennis mogen toenemen. 14 Daarna begint hij te besluiten dezen zendbrief, ontschuldigende zijn vrijheid in het schrijven. 17 En verhalende hoe krachtiglijk God zijn dienst gezegend heeft, en hoe getrouwelijk hij denzelven bediend heeft. 22 Belooft dat hij tot Rome, in het reizen naar Spanje, komen zal. 25 En geeft te kennen, dat hij eerst naar Jeruzalem moest reizen, om daar te brengen de aalmoezen der gemeenten van Macedonië en Achaje. 30 Verzoekt van hen dat zij voor hem en zijn dienst willen bidden. 33 En wenst hun alles goeds van God.


De ware broederschap

1MAARa 1wij 2die sterk zijn, 3zijn schuldig 4de zwakheden 5der onsterken 6te dragen en niet 7onszelven te behagen.

1De apostel begrijpt zichzelven mede, opdat de vermaning te krachtiger zij.

2Namelijk in het geloof en de kennis der christelijke leer, voornamelijk van de christelijke vrijheid.

3Of: zijn verplicht, gehouden, namelijk om de redenen die Paulus hierna zal verklaren.

4Dat is, de onwetendheden en dwalingen die uit zwakheid nog bij hen zijn, voornamelijk in dit stuk der leer.

5Dat is, der zwakken. Zie Rom. 14:1.

6Dat is, verdragen, als een last van hen nemen, en hen helpen dragen. Zie Gal. 6:1, 2.

7Dat is, onze zinnelijkheden volgen, of ons gemak en profijt zoeken, onszelven toegeven.

a 1 Kor. 9:22. Gal. 6:1.

2Dat dan 8een iegelijk van ons 9zijn naaste behage 10ten goede, 11tot stichting.

8Namelijk wie hij zij. Niemand wordt hier uitgezonderd.

9Veelmeer dan zijn zwakken broeder.

10Of: in het goede, dat is, in zaken die niet kwaad zijn; of: tot goed, voordeel en zaligheid des naasten.

11Zie Rom. 14:19.

3Want ook 12Christus heeft 13Zichzelven niet behaagd, 14maar gelijk geschreven is: b15De smadingen dergenen die U smaden, 16zijn op Mij gevallen.

12Het voorbeeld van Christus behoort veel te gelden bij de Christenen, als zijnde een regel naar welken zij hun leven moeten aanstellen, Joh. 13:15, 34. Filipp. 2:5, en het grote schande voor hen zou zijn, dat zij anders zouden doen dan Hij hun voorgedaan en geleerd heeft.

13Dat is, niet gezocht Zijn gemak, eer of profijt, Matth. 20:28.

14Namelijk Hij heeft Zich alzo gedragen; of: Hem is geschied.

15Dat is, de zonden, door welke de mensen Gode smaadheid aandoen, of allerlei verachting en ongelijk der goddelozen.

16Dat is, heb Ik op Mij genomen, of: zijn Mij opgelegd, om die te boeten. David spreekt hier als een voorbeeld van den Messias, en van Hem profeterende, Die onze zonden op Zich genomen heeft om voor dezelve te betalen, Jes. 53:4, 5. 2 Kor. 5:21. Dewijl dan daaruit blijkt dat Christus niet Zijn gemak en voordeel heeft gezocht, maar het onze, en zoveel om onzentwil gedaan heeft, zo behoren wij insgelijks te zoeken het beste van onzen naaste, en alles te doen wat tot zijn zaligheid dienstig is. Zie Filipp. 2:5, 6, 7, 8. 1 Joh. 3:16.

b Ps. 69:10. Jes. 53:4, 5.

4cWant al wat 17tevoren geschreven is, dat is tot onze 18lering tevoren geschreven, opdat wij door lijdzaamheid en vertroosting 19der Schriften 20hoop hebben zouden.

17Namelijk in de Schriften des Ouden Testaments; hetwelk nu ook gezegd kan worden van de Schriften des Nieuwen.

18Of: onderwijzing, namelijk in zaken die onze eeuwige zaligheid aangaan. Zie Joh. 5:39. 2 Tim. 3:15, 16.

19Dat is, die uit het lezen, aanhoren en overleggen der Schriften verkregen worden.

20Namelijk van de zaligheid door Christus zekerlijk te zullen verkrijgen.

c Rom. 4:23, 24.

5Doch de God 21der lijdzaamheid en der vertroosting geve u ddat gij 22eensgezind zijt onder elkander 23naar Christus Jezus,

21Die dezelve in ons werkt, door het middel van de Heilige Schrift, vers 4.

22Namelijk in gevoelen aangaande de rechte leer, en in goede genegenheden der harten tot elkander. Zie Rom. 12:16.

23Dat is, naar de rechtzinnige leer van Christus. Of: naar Christus Jezus' voorbeeld.

d Rom. 12:16. 1 Kor. 1:10. Filipp. 2:2; 3:16. 1 Petr. 3:8.

6Opdat gij 24eendrachtelijk met één mond moogt verheerlijken den God 25en Vader van onzen Heere Jezus Christus.

24Gr. eenmoediglijk, dat is, met één hart en ziel, Hand. 4:32.

25Dat is, God, Die daar is de Vader van onzen Heere Jezus Christus, Ef. 1:3, 17.

7Daarom, 26neemt 27elkander aan, 28gelijk ook Christus ons 29aangenomen heeft 30tot de heerlijkheid Gods.

26Zie Rom. 14:1, 3.

27Dat is, zowel de sterken de zwakken, als de zwakken de sterken; houdende elkander voor broeders, en broederlijk elkander bejegenende in liefde en vrede.

28Dat is, naar het voorbeeld van Christus.

29Namelijk alzo, dat Hij voor ons ook den dood is gestorven.

30Dat is, om ons de heerlijkheid Gods deelachtig te maken. Of: opdat daardoor de heerlijkheid Gods zou verklaard worden.

831En ik zeg dat Jezus Christus 32een Dienaar geworden is der besnijdenis 33vanwege de waarheid Gods, opdat Hij bevestigen zou de beloftenissen 34der vaderen,

31Hier verklaart hij breder hoe Christus aangenomen heeft beide de Joden en de heidenen, om daardoor beide te vermanen, dat zij ook alzo elkander moeten aannemen.

32Dat is, der Joden, die besneden zijn, Rom. 4:12, dien Hij, zijnde de Heere over allen, als een Dienaar, den weg der zaligheid heeft verkondigd, en onder hen alleen Zijn dienst bediend, Matth. 15:24; 20:28.

33Namelijk opdat die niet zou gekrenkt worden; maar dat God waarachtig zou worden bevonden in Zijn beloften.

34Dat is, die den vaderen eertijds in het Oude Testament zijn gedaan. Zie 2 Kor. 1:20.

9En 35de heidenen God 36vanwege de barmhartigheid zouden 37verheerlijken; 38gelijk geschreven is: eDaarom zal ik U belijden onder de heidenen, en Uw Naam lofzingen.

35Hier bewijst hij het tweede deel, namelijk dat Christus ook de heidenen heeft aangenomen; volgens de beloften en toezeggingen Gods in het Oude Testament.

36Of: over de barmhartigheid, namelijk die uit enkel genade ook aan hen betoond is, gelijk den Joden geschied was, Deut. 7:7, 8.

37Dat is, tot de kennis van den waren God en tot het geloof gebracht zijnde, Hem zouden danken, eren en dienen, en eindelijk Zijn heerlijkheid mede deelachtig worden.

38In al deze plaatsen, die hier uit het Oude Testament tot bewijs worden voorgebracht, moet voornamelijk gelet worden op het woord heidenen. De verklaringen zie op elke plaats.

e 2 Sam. 22:50. Ps. 18:50.

10En wederom zegt Hij: fWeest vrolijk, gij heidenen, met Zijn volk.

f Deut. 32:43.

11En wederom: gLooft den Heere, alle gij heidenen, en prijst Hem, alle gij volken.

g Ps. 117:1.

12En wederom zegt Jesaja: hEr zal zijn de Wortel van Isaï, en Die opstaat om over de heidenen te gebieden; op Hem zullen de heidenen hopen.

h Jes. 11:10. Openb. 5:5; 22:16.

13De God nu 39der hoop vervulle ulieden 40met alle blijdschap en vrede 41in het geloven, opdat gij overvloedig moogt zijn in de hoop, 42door de kracht des Heiligen Geestes.

39Dat is, op Wien men hopen moet, 1 Tim. 6:17, en Die de hoop in ons werkt door Zijn beloften en Geest, 1 Petr. 1:3.

40Dat is, met een rechte en gedurige geestelijke blijdschap, Filipp. 4:4.

41Dat is, terwijl gij gelooft in dit leven. Of: benevens uw geloof, met hetwelk altijd vergezelschapt is blijdschap en vrede.

42Gr. in de kracht des Heiligen Geestes, Die nu deze geestelijke gaven en deugden door Zijn kracht in de mensen werkt, 1 Kor. 12:6, 11.

Paulus' roem

1443Doch, mijne broeders, ook ik zelf 44ben verzekerd van u, dat gij ook zelven vol zijt van 45goedheid, vervuld met 46alle kennis, machtig om ook elkander te vermanen.

43Hier begint de apostel dezen brief te besluiten, zich ontschuldigende dat hij zo breed en zo vrijmoediglijk aan hen had geschreven, en belovende dat hij zelf tot hen zou komen.

44Dat is, ik vertrouw of verzeker mij vastelijk, naar het oordeel der liefde, die alles gelooft, 1 Kor. 13:7, dewijl ik weet dat gij zulks metterdaad betoont.

45En dat derhalve die onenigheid, onder u ontstaan over het gebruik der middelmatige dingen, niet uit boosheid of haat tegen elkander, maar uit zwakheid voortkomt.

46Dat is, allerlei kennis, namelijk van geestelijke zaken ter zaligheid nodig. Want hoewel onder hen vele zwakken en onverstandigen waren, zo waren er ook vele godzaligen, verstandigen en welgeoefenden in de christelijke leer, te welker aanzien hij dit zegt. Zie dergelijk 1 Kor. 1:5.

15Maar ik heb u 47eensdeels 48te stoutelijker geschreven, broeders, u als wederom dit 49indachtig makende, 50om de genade die mij van God gegeven is;

47Dat is, enigszins; of: ten dele te stoutelijker.

48Namelijk met hier en daar uw gebreken vrijmoediglijk aan te wijzen en te bestraffen.

49Dat is, opdat gij op deze dingen, die gij zelven wel weet, en niet wel in het werk stelt, met ernst zoudt denken en dezelve betrachten.

50Namelijk des apostelschaps, Rom. 1:5, dat is, omdat ik van God daartoe gesteld en beroepen ben, en ik mij in mijn ambt getrouwelijk moet kwijten. Zie het volgende vers. Of: door de genade.

16Opdat ik 51een dienaar van Jezus Christus zij 52onder de heidenen, het Evangelie 53Gods 54bedienende, opdat 55de offerande der heidenen 56aangenaam worde, 57geheiligd door den Heiligen Geest.

51Gr. leitourgos. Zie van dit woord Hand. 13:2. Rom. 13:6. Hebr. 8:2.

52Zie Hand. 9:15; 13:2. Rom. 11:13.

53Dat is, dat God mij toevertrouwd heeft, en belast te leren met prediken en schrijven.

54Of: opofferende, dat is, als een heilig werk bedienende; gelijk het werk der priesters was.

55Dat is, niet die de heidenen zullen opofferen, gelijk Rom. 12:1, maar die ik uit de heidenen tot God zal bekeren, en alzo Gode zal opofferen door mijn dienst. Zie diergelijke Mal. 1:11.

56Zie Rom. 12:1.

57Zie ook aldaar.

17Zo heb ik dan 58roem 59in Christus Jezus in die dingen 60die God aangaan.

58Namelijk doordien ik zovele heidenen door mijn dienst tot het geloof gebracht heb.

59Die mijn dienst gezegend heeft, en Die als de enige Auteur van hun bekering door mij als Zijn instrument gewrocht heeft.

60Gr. die tot God, namelijk als den enigen Auteur van den zegen en de bevordering van mijn dienst, behoren.

18Want ik zou 61niet durven iets zeggen, 62hetwelk Christus door mij niet gewrocht heeft, 63tot gehoorzaamheid der heidenen, 64met woorden en 65werken,

61Dat is, niet met goede consciëntie iets kunnen voorbrengen.

62Dat is, dat Christus niet zowel door mij als door iemand van de andere apostelen krachtiglijk gewrocht heeft, Gal. 2:8.

63Dat is, om de heidenen, welker apostel ik voornamelijk ben, tot de gehoorzaamheid des geloofs en des Evangelies te brengen.

64Gr. met woord en met werk, dat is, met de predicatie des Evangelies.

65Dat is, met veel arbeid, zwarigheid en moeite. Of: met wonderwerken en wonderen; gelijk in het volgende vers verklaard wordt.

19Door kracht van tekenen en wonderheden, en door 66de kracht van den Geest Gods, zodat ik van Jeruzalem af en 67rondom, tot 68Illýrikum toe, 69het Evangelie van Christus vervuld heb;

66De krachtige werkingen des Heiligen Geestes in de harten der mensen.

67Dat is, in de omliggende landen, als namelijk in Arabië, Gal. 1:17, te Damascus, Gal. 1:17, te Antiochië, Hand. 13:1, te Seleucië, Hand. 13:4, in Cyprus, Hand. 13:4, in Pamfylië, Hand. 13:13, in Pisidië, Hand. 13:14, in Lycaonië, Hand. 14:6, in Cilicië, Hand. 15:41, in Frygië, Hand. 16:6, in Galatië, Hand. 16:6, te Troas, Hand. 16:8, te Athene, Hand. 17:15, te Efeze, Hand. 19:1, in Achaje, Hand. 18:27, in Macedonië, Hand. 16:10, en andere. Of: in het rond, van het ene land reizende in het andere, herwaarts en derwaarts.

68Een land gelegen aan de Adriatische Zee, en palende aan Macedonië, nu genaamd Slavonië.

69Dat is, al die landen met de predicatie en kennis van het Evangelie van Christus vervuld heb.

20En alzo 70zeer begerig geweest ben om het Evangelie te verkondigen, niet waar 71Christus 72genoemd was, opdat ik niet op 73eens anders fundament zou bouwen;

70Namelijk met een heilige en loffelijke eergierigheid, mij bevlijtigende boven anderen om alom eerst te prediken.

71Dat is, de kennis en leer van Christus.

72Dat is, verkondigd, of bekend.

73Dat is, dat van een ander aldaar eerst gelegd was. Zie 1 Kor. 3:10.

21Maar gelijk geschreven is: iDenwelken van Hem niet was geboodschapt, die zullen het zien; en dewelke het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan.

i Jes. 52:15.

2274Waarom ik ook menigmaal kverhinderd geweest ben tot u te komen.

74Namelijk om het Evangelie in die landen te verbreiden waar het nog niet verkondigd was geweest, en om aldaar nieuwe kerken te planten. Zie Rom. 1:13.

k Rom. 1:13. 1 Thess. 2:18.

Reisplannen

23Maar nu 75geen plaats meer hebbende in deze 76gewesten, en van over vele jaren lgroot verlangen hebbende om tot u te komen,

75Namelijk waar het Evangelie voor het eerst behoeft gepredikt te worden.

76Namelijk van Syrië, Griekenland en Azië. Gr. klimasi, waarmede betekend worden landstreken die op verscheidene hoogten liggen.

l vers 32. Rom. 1:10. 1 Thess. 3:10. 2 Tim. 1:4.

24Zo wanneer ik 77naar Spanje reis, 78zo zal ik tot u komen; want 79ik hoop 80in het doorreizen u te zien, en 81van u derwaarts geleid te worden, als ik eerst van ulieder tegenwoordigheid 82eensdeels 83verzadigd zal zijn.

77Namelijk hetwelk ik voorgenomen heb te doen, omdat aldaar het Evangelie nog niet is verkondigd geweest.

78Namelijk door Gods wil, of zo het God zal believen, vers 32. Rom. 1:10.

79Dat is, ik ben daarvan wel nog niet verzekerd door enige openbaring, maar heb evenwel hoop daarvan, gelijk blijkt Rom. 1:10.

80Dat is, mijn reis alzo te nemen, dat ik over Italië en door Rome zal gaan. Want anderszins het naaste en rechtste om te varen uit Syrië of ook Griekenland naar Spanje, is niet over Italië, maar tussen Afrika en Sicilië door, latende Sicilië met Italië aan de rechterhand.

81Dat is, van enigen van uw gemeente, om mij te vergezelschappen en ook in den dienst bij te staan.

82Dat is, een weinig, gelijk vers 15.

83Gr. vervuld.

25mMaar nu 84reis ik naar Jeruzalem, 85dienende de heiligen.

84Dat is, dat ik niet terstond mij op reis begeef om tot u te komen, is omdat ik eerst noodzakelijk vanhier naar Jeruzalem moet reizen.

85Dat is, om den arme en verdrukte gelovigen binnen Jeruzalem de aalmoezen te brengen die voor hen vergaderd zijn; gelijk in het volgende vers verklaard wordt.

m Hand. 19:21; 24:17.

26Want het heeft 86dien van Macedónië en Acháje 87goedgedacht 88een gemene handreiking te doen aan de armen onder 89de heiligen die te Jeruzalem zijn.

86Dat is, de gemeenten in Macedonië.

87Namelijk uit eigen en vrijwillige beweging en medelijden.

88Gr. een zekere gemeenschap, of mededeling.

89Dat is, gelovigen, vers 25.

27Want 90het heeft hun zo goedgedacht; ook zijn zij 91hun schuldenaars; nwant indien de heidenen 92hunner geestelijke goederen deelachtig zijn geworden, zo zijn zij ook 93schuldig hen van 94lichamelijke goederen te dienen.

90Dit verhaalt hij wederom om deze hun vrijwilligheid te prijzen, en daarmede de Romeinen stilzwijgende te vermanen, dat zij hun voorbeeld behoorden na te volgen, alzo zij niet minder in goeden voorspoed waren dan die van Griekenland.

91Dat is, zijn verplicht om hun bijstand te doen. Dit zegt hij niet om te verminderen hun vrijwilligheid, maar om de Romeinen daarmede heuselijk te vermanen, dat zij ook daartoe verplicht zijn om dezelfde reden die volgt.

92Dat is, de leer van het Evangelie van Christus, in welke alle schatten der geestelijke goederen verborgen zijn; welke de goederen der Joden of der gemeente te Jeruzalem genaamd worden, omdat Christus den Joden voornamelijk is beloofd, en omdat het Evangelie uit de gemeente van Jeruzalem door de gehele wereld onder de heidenen verbreid is, Jes. 2:3. Hand. 1:4, 8.

93Dat is, door de grote weldaad van hen ontvangen verplicht, om hetzelve enigszins te vergelden. Zie 1 Kor. 9:11. Gal. 6:6.

94Gr. vleselijke; dat is, nodig tot onderhoud des vleses, dat is, des lichaams.

n 1 Kor. 9:11. Gal. 6:6.

28Als ik dan 95dit volbracht en hun 96deze vrucht 97verzegeld zal hebben, zo zal ik 98door ulieder stad naar Spanje afkomen.

95Dat is, deze reis en dezen dienst.

96Namelijk des geloofs en der liefde, die de voorzeide gemeenten voortgebracht hebben. Zo wordt genaamd haar milddadigheid, omdat het ware geloof zulke vruchten moet voortbrengen, en door de werken der liefde werkzaam zijn, Gal. 5:6, 22.

97Dat is, getrouwelijk zal overgebracht hebben, alzo het in mijn handen vertrouwd en als verzegeld is, gelijk een schat in een kist verzegeld wordt, opdat daarvan niets afgenomen worde.

98Gr. door u, dat is, door uw huis, of door uw stad.

29oEn 99ik weet dat ik tot u komende, 100met vollen zegen des Evangelies van Christus komen zal.

99Zie hiervan vers 24.

100Gr. in volheid des zegens, dat is, ik zal met mij brengen een volle of overvloedige geestelijke zegening, om u te versterken door mijn predicatiën in de christelijke leer, door welke ons de eeuwige zegening Gods verkondigd wordt.

o Rom. 1:11.

Verzoek om voorbede

30En 1ik bid u, broeders, 2door onzen Heere Jezus Christus en door 3de liefde 4des Geestes, pdat gij met mij 5strijdt 6in de gebeden tot God voor mij;

1Of: ik vermaan.

2Dat is, zo lief als gij hebt den Heere Jezus Christus; of: doet het niet zozeer of alleen om mijnentwil, als voornamelijk om Christus' wil.

3Namelijk óf waarmede God u liefheeft, Rom. 5:5; óf waarmede gij God en uw naaste liefhebt.

4Dat is, die de Heilige Geest in onze harten werkt en ontsteekt. Of: waarmede Hij ons liefheeft.

5Dat is, ernstiglijk, heftiglijk en geduriglijk aanhoudt, gelijk doen degenen die strijden, die elkander bijstaan en met strijden aanhouden, totdat zij de overwinning verkrijgen. Zie Gen. 32:26.

6Namelijk die de wapenen zijn met welke de gelovigen hun vijanden bestrijden.

p 2 Kor. 1:11.

31qOpdat ik moge bevrijd worden 7van de ongehoorzamen in Judéa, en dat 8deze mijn dienst, dien ik 9aan Jeruzalem doe, aangenaam zij 10den heiligen;

7Namelijk die de leer van het Evangelie verwerpen en tegenstaan, en mij om dezelve haten. Dezen hebben den apostel gezocht te Jeruzalem te doden, doch hij is uit hun handen verlost. Zie Hand. 21:27, 33. Dit wist Paulus tevoren dat hem wedervaren zou, Hand. 20:22. Zie 2 Thess. 3:2.

8Namelijk van de vergaderde aalmoezen getrouwelijk over te brengen.

9Dat is, aan de arme gelovigen binnen Jeruzalem.

10Zie vss. 25, 26.

q 2 Thess. 3:2.

32rOpdat ik met blijdschap, 11door den wil Gods, tot u moge komen en met u 12verkwikt worden.

11Dat is, zo het Gods wil zal zijn. Zie Rom. 1:10. Jak. 4:13, 14, 15.

12Gr. mag rust nemen. Zie Matth. 11:28. Namelijk door onze onderlinge tegenwoordigheid en samensprekingen.

r vers 23. Rom. 1:10.

33En 13de God des vredes zij met u allen. Amen.

13Dat is, Die de Auteur is van alle zegening, goed en voorspoed; en Die wil dat onder Zijn kinderen altijd vrede gehouden wordt, Rom. 16:20. 1 Kor. 14:33. 2 Kor. 13:11, 13. Filipp. 4:9. 1 Thess. 5:23. 2 Thess. 3:16. Hebr. 13:20.