HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 96.

Alle inwoners der aarde, des hemels en der zee worden vermaand God te loven vanwege Zijn grootheid, majesteit, heerlijkheid, schepping en wijze regering van de wereld en alles wat erin is; en bijzonderlijk vanwege de genade des Nieuwen Testaments in de beroeping der heidenen.


Lof vanwege Gods komst

1ZINGT1 den HEERE een 2nieuw lied, zingt den HEERE, 3gij ganse aarde.

1Al staat hier de naam van David niet bij, zo schijnt het nochtans dat hij de auteur van dezen psalm is; want deze psalm is een deel van den lofzang dien David gemaakt en gezongen heeft, als hij de ark des verbonds uit Obed-Edoms huis in zijn huis gebracht heeft, 1 Kron. 16:23, enz. Zie verder de aantt. aldaar.

2Zie Ps. 33:3.

3Dat is, alle gij inwoners des gansen aardbodems.

2Zingt den HEERE, looft Zijn Naam; boodschapt 4Zijn heil van dag tot dag.

4Te weten het heil of de verlossing, die Hij gedaan heeft en nog dagelijks doet.

3Vertelt onder de heidenen Zijn eer, onder alle volken Zijn wonderen.

4Want de HEERE is groot en zeer te prijzen, Hij is vreselijk boven alle goden.

5Want al de goden der volken 5zijn afgoden, maar de HEERE heeft 6de hemelen gemaakt.

5Of: nietig. Zie de aantt. Lev. 19 op vers 4. 1 Sam. 12 op vers 21. Ps. 95 op vers 3.

6Versta hierbij: en ook de aarde en de zee en alles wat daarin is.

6Majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht; sterkte en sieraad 7in Zijn heiligdom.

7Dat is, in den tabernakel of tempel, dat is, in Zijn kerk en gemeente. Zie Ps. 29:2.

7Geeft den HEERE, gij geslachten der volken, geeft den HEERE eer en 8sterkte.

8Dat is, lof Zijner sterkte. Zie de aant. Ps. 8 op vers 3.

8Geeft den HEERE 9de eer Zijns Naams, 10brengt offer en komt 11in Zijn voorhoven.

9Dat is, de eer die Hem toekomt.

10Door een deel van den godsdienst moet men hier den gehelen godsdienst verstaan.

11Te weten in de voorhoven des tabernakels of des tempels. Doch hierdoor moet men verstaan al de plaatsen waar de gelovigen bij elkander komen om den godsdienst te verrichten.

9aAanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms; 12schrikt voor Zijn aangezicht, 13gij ganse aarde.

12Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk zulk sidderen en beven als de vrouwen, wanneer zij in barensnood zijn, bevangt.

13Dat is, gij inwoners des gansen aardbodems.

a Ps. 29:2.

10Zegt onder de heidenen: 14De HEERE regeert; ook zal 15de wereld bevestigd worden, zij zal niet bewogen worden; Hij zal de volken richten 16in alle rechtmatigheid.

14Dat is, Hij doet metterdaad blijken, dat Hij Koning is over het ganse aardrijk, Ps. 93:1; 97:1; 99:1.

15Zie Ps. 93:1.

16Hebr. in rechtmatigheden.

1117Dat de hemelen 18zich verblijden, en de aarde zich verheuge; dat de zee 19bruise 20met haar volheid.

17Of: De hemelen zullen zich verblijden. En alzo in het volgende.

18Dit zijn manieren van spreken, genomen van hetgeen dat de mensen doen als het hun welgaat; om aan te wijzen de uitnemendheid van Gods weldaden, die onder de regering van den Messias over de wereld komen zouden.

19Hebr. dondere.

20Hebr. en haar volheid, dat is, met hetgeen waarvan zij vol is.

12Dat het veld huppele van vreugde met al wat erin is, dat dan al de bomen des wouds juichen,

13Voor het aangezicht 21des HEEREN; want Hij komt, want Hij komt om de aarde 22te richten; bHij zal 23de wereld richten met gerechtigheid, en de volken met Zijn 24waarheid.

21Te weten Christus. Van Welken ook in het voorgaande gesproken is.

22Dat is, te regeren.

23Dat is, de inwoners der wereld.

24Of: getrouwheid.

b Ps. 98:9. Openb. 19:11.