HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 89.

De psalmist looft God vanwege Zijn goeddadigheid, en ook vanwege de getrouwheid in het houden van Zijn verbond met David (die hier ook als een voorbeeld van Christus wordt voorgesteld) en met de gelovigen opgericht; alsook vanwege Zijn grote macht en zorg over Zijn kerk; doch hij klaagt ook over de zware verdrukkingen die de gemeente Gods wedervaren zijn, biddende om verlossing uit dezelve.


Lof op Gods verbondstrouw

1EEN1 onderwijzing van 2Ethan, den Ezrahiet.

1Zie Ps. 32:1.

2Zie van dezen persoon 1 Kon. 4:31. 1 Kron. 2:6. Hij heeft geleefd ten tijde van Salomo en daarna, als het koninkrijk onder zijn zoon Rehabeam is gescheurd, en Sisak, de koning van Egypte, de vaste steden in Juda, ook Jeruzalem, innam en den tempel beroofde, 1 Kon. 14:25. 2 Kron. 12:2. Van welke ellende het schijnt dat de profeet in dezen psalm klaagt. Sommigen nemen het als een profetie van ellenden die naderhand gevolgd zijn.

2Ik zal de goedertierenheden des HEEREN eeuwiglijk zingen; ik zal 3Uw waarheid met mijn mond bekendmaken 4van geslacht tot geslacht.

3Hier spreekt de psalmist tot God.

4Hebr. op geslacht en geslacht.

35Want ik heb gezegd: Uw goedertierenheid zal eeuwiglijk gebouwd worden; 6in de hemelen zelve hebt Gij Uw waarheid bevestigd, zeggende:

5Dat is, ik houd dit voor zeker, dat de genade en goedertierenheid des Heeren in eeuwigheid bestaan zal, als een sterk gebouw dat een onbeweeglijk fundament heeft.

6Deze woorden zien op de onbeweeglijke vastigheid der hemelen en de onveranderlijke geregeldheid der hemelse lichamen, in aanmerking van dewelke God wil, dat wij de vastigheden Zijner beloften en de onveranderlijkheid Zijner trouw zullen afleiden en zonder twijfel geloven. Zie vss. 37, 38. Ps. 119:89.

4Ik 7heb een verbond gemaakt 8met Mijn uitverkorene, Ik heb Mijn knecht David gezworen:

7Hier wordt God Zelf sprekende ingevoerd.

8Te weten met David, gelijk straks volgt.

5Ik zal 9uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en 10uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht. Sela.

9Te weten Christus en de gelovigen.

10Te weten het Koninkrijk van Christus. Zie Luk. 1:32, 33, 69.

6a11Dies loven de 12hemelen Uw wonderen, o HEERE; 13ook is Uw getrouwheid in de gemeente der heiligen.14

11Dit zijn nu wederom de woorden van den profeet en van het volk Gods, zeggende: Daarom loven U de hemelen, te weten omdat Gij zo getrouwelijk en vast houdt hetgeen dat Gij beloofd hebt; en daarom houden wij U machtig genoeg om de belofte die Gij Uw knecht David gedaan hebt, uit te voeren.

12Dat is, de hemelse creaturen, de engelen en de heilige zielen der verstorven kinderen Gods, Luk. 2:13, 14. Filipp. 3:20. Openb. 7:9, 10, 11, 12.

13Hij wil zeggen: Den gelovigen is bekend dat Gij zowel den wil als de macht hebt Uw beloften te volbrengen, dies zij Uw getrouwheid in hun vergaderingen prijzen.

14Versta hierbij geloofd, geprezen, verkondigd of iets dergelijks.

a Ps. 19:2.

7Want wie mag 15in den hemel tegen den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk 16onder de kinderen der sterken?

15Anders: in de hoge wolken.

16Dat is, onder de machtige heren en vorsten dezer wereld; of onder de engelen, die God met een uitzonderlijke sterkte en mogendheid begiftigd heeft. Zie Ps. 78:25; 103:20. Deze manier van spreken staat ook Ps. 29:1.

8God is grotelijks geducht 17in den raad der heiligen, en vreselijk boven allen 18die rondom Hem zijn.

17Anders: in de verborgenheid der heiligen. Versta de kerk of vergadering, in dewelke de verborgenheden van het Koninkrijk Gods worden geopenbaard. Zie Matth. 13:11. Rom. 16:25. 1 Kor. 4:1. Ef. 3:4. Of ook de heilige engelen; als volgt.

18Hebr. Zijn rondommigheden; en versta hier de heilige engelen, die rondom Hem staan, als Hij in het gericht zit. Zie 1 Kon. 22:19.

9O HEERE, God der heirscharen, wie is als Gij, grootmachtig, 19o HEERE? En 20Uw getrouwheid is rondom U.

19Hebr. Jah. Zie de aant. Ps. 68 op vers 5.

20Hij wil zeggen: Heere, Gij zijt niet alleen almachtig, maar ook getrouw en waarachtig.

10Gij heerst over 21de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, 22zo stilt Gij ze.

21Of: hovaardigheid; dat is, over de opzwelling der zee, wanneer zij haar baren als uit een hovaardigheid verheft; hetwelk alzo verklaard wordt met de naastvolgende woorden. Zie Job 26:12; 38:11.

22Of: zo bedwingt Gij ze.

11Gij hebt 23Rahab verbrijzeld als 24een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte.

23Anders: Egypte, of den Egyptenaar. Zie de aant. Ps. 87 op vers 4. Het schijnt dat de psalmist hier ziet op den ondergang der Egyptenaars in de Rode Zee, Exodus 14; 15.

24Te weten die in den slag verwond wordt en omkomt.

12bDe hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en 25haar volheid, die hebt Gij gegrond.

25Dat is, al hetgeen waar zij mede vervuld en rijkelijk voorzien is. Zie Ps. 24 op vers 1; 50 op vers 12.

b Ps. 24:1, 2.

13Het noorden en 26het zuiden, die hebt Gij geschapen; 27Thabor en 28Hermon 29juichen in Uw Naam.

26Hebr. de rechter [hand of zijde].

27Een berg in Galilea, Joz. 19:22. Richt. 4:6, 12.

28Een berg, anders Sirjon genoemd, Ps. 29:6. Onder den naam van deze twee bergen begrijpt de psalmist het westen en het oosten, en alzo het gehele land van Kanaän.

29Dat is, het is door Uw zegen, dat zij vruchtbaar en lustig zijn, en den mensen gelijk als toelachen, en zich verheugen in de goedheid Gods.

14Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand 30is hoog.

30Zodat alles haar moet onderworpen zijn.

15cGerechtigheid en 31gericht zijn de vastigheid Uws troons; dgoedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn heen.

31Of: recht, of: oordeel.

c Ps. 97:2. d Ps. 85:14.

16Welgelukzalig is het volk 32hetwelk het geklank kent; o HEERE, 33zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen.

32Anders: het gejuich. Doch het schijnt dat de psalmist ziet op de inzetting Gods van het blazen op de bazuinen en het openbaar bewijs van vreugde op de jaarlijkse hoogtijdfeesten, Num. 10:10. En de zin is, dat het volk gelukkig is, hetwelk des Heeren behoorlijken godsdienst weet en zijn vreugd en vermaking daarin heeft.

33Dat is, zij zullen gestadiglijk Uw gunst genieten. Zie Ps. 4:7. Of: zij zullen hun leven lang gestierd worden door Uw genade.

17Zij zullen zich den gansen dag verheugen 34in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden;

34Of: Uws Naams halve, dat is, omdat zij U kennen, en weten dat Gij zo genadig en goedertieren zijt.

18Want 35Gij zijt de Heerlijkheid hunner sterkte, en door Uw welbehagen zal onze 36hoorn verhoogd worden.

35Dat is, Gij alleen zijt het, door Wien Uw volk versterkt wordt en in Denwelken het zich beroemt.

36Het woord hoorn wordt verscheidenlijk genomen. Zie Deut. 33 op vers 17.

19Want 37ons schild 38is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israëls.

37Dat is, onze beschutting en bescherming. Zie Ps. 47 op vers 10.

38Of: is des Heeren.

20Toen hebt Gij 39in een gezicht gesproken 40van Uw heilige, en gezegd: 41Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb 42een verkorene uit het volk verhoogd.

39Dit verstaan sommigen van de openbaring die God Samuël deed, als Hij David tot een koning wilde gezalfd hebben, 1 Sam. 16:1. Maar anderen verstaan het van hetgeen dat God Nathan heeft geopenbaard, 2 Sam. 7:4, 13, enz., welk verstand het beste schijnt te wezen, aangezien de woorden die God tot Nathan sprak, uitdrukkelijk verhaald worden vers 21.

40Of: tot.

41Dat is, Ik heb een held verordend en met kloekheid begiftigd, om te zijn een helper en voorvechter van Mijn volk tegen hun vijanden; en versta hier David, als blijkt vers 21, die Gods volk hielp en verloste, kloekelijk voor hetzelve vechtende, 1 Sam. 18:13, 14, enz., David hierin zijnde een voorbeeld van onzen Heere Christus.

42Te weten David, dien Ik uit al de zonen van Isaï, ja, uit gans Israël verkoren heb.

21Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; 43met eMijn heilige olie heb Ik hem gezalfd;

43Hebr. met de olie Mijner heiligheid; dat is, Ik heb hem uitwendiglijk tot koning gezalfd door de hand van Samuël, ten overstaan van de oudsten in Israël, 1 Sam. 16:13. 2 Sam. 5:3. Inwendiglijk door mededeling der gaven des Heiligen Geestes.

e 1 Sam. 16:1, 13.

22Met welken Mijn 44hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken.

44Dat is, hulp, bijstand.

23fDe vijand zal hem niet 45dringen, en de 46zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken.

45Te weten gelijk een schuldheer dien dringt en met dagelijks manen perst, die hem schuldig is. Dit woord gebruikt de psalmist ook Ps. 55:16.

46Dat is, de booswicht, die ten enenmale aan de ongerechtigheid overgegeven is; alzo staat er Ps. 79:11 de zoon des doods; en 2 Thess. 2:3 de zoon des verderfs.

f 2 Sam. 7:10.

24Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht; en die hem haten, zal Ik plagen.

25En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en 47zijn hoorn zal 48in Mijn Naam verhoogd worden.

47Zie de aant. Deut. 33 op vers 17.

48Dat is, door Mijn kracht en bijstand.

26En Ik zal zijn hand 49in de zee zetten, en zijn rechterhand 49in de rivieren.

49. 49Anders: tot aan de zee, tot aan de rivieren. Hij wil zeggen: Ik zal hem macht en heerschappij geven over de volken die aan de zee en aan de rivieren wonen. Zie Ps. 72:8.

27g50Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader, mijn God en de Rotssteen mijns heils.

50Of: Hij zal Mij alzo aanroepen.

g 2 Sam. 7:14. Hebr. 1:4, 5.

28Ook zal Ik hem 51ten eerstgeboren zoon stellen, ten 52hoogste over de koningen der aarde.

51Dat is, tot een hoofd Mijns volks en Mijner kerk; hetwelk niet dan ten dele plaatsgehad hebbende in den persoon van David, volkomen volbracht is in Jezus Christus. Zie Kol. 1:15. Hebr. 1:6; 2:10.

52Dit past alleen op Christus, den Koning aller koningen, als ook hetgeen dat vers 30 staat. Zie Kol. 1:18.

29Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en 53Mijn verbond zal hem vast blijven.

53Dat is, hetgeen dat Ik hem beloofd heb.

30En 54Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon 55als de dagen der hemelen.

54Zie 2 Sam. 22 op vers 51. Ps. 22:30, 31.

55Dat is, zijn rijk zal gedurig en vast zijn, gelijk de hemel zelf is. Zie 2 Sam. 7:13. Ps. 72:5. Dan. 2:44; 7:14. Hebr. 1:8. Deze profetie is in Salomo niet vervuld, want hij en zijn rijk hebben een einde genomen, Jer. 22:30. Ez. 21:25, 26, 27. Zo is dan deze belofte te duiden op Christus, den Zone Davids naar het vlees.

31hIndien 56zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen,

56Dit kan op Christus niet gepast worden, maar het is te verstaan van andere zonen of nakomelingen van David.

h 2 Sam. 7:14.

32Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden,

33Zo zal Ik hun overtreding 57met de roede 58bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen.

57Te weten met eens mensen roede, 2 Sam. 7:14. Dat is, met matige kastijding, tot hun best, opdat zij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden, Hebr. 12:6, 10. Zie Job 9:34.

58Zie de aant. Gen. 21 op vers 1.

34Maar Mijn goedertierenheid zal Ik 59van hem niet wegnemen, 60en in Mijn getrouwheid niet feilen.

59Hebr. breken van met hem, dat is, alzo niet, dat zij zou ophouden van met of bij hem te zijn.

60Hebr. en zal niet liegen in of tegen Mijn getrouwheid, dat is, van Mijn getrouwheid aan of jegens hem te bewijzen.

35Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en 61hetgeen dat uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen.

61Dat is, hetgeen dat Ik Mijn knecht David, of iemand van Mijn kinderen beloof. Hebr. den uitgang Mijner lippen.

36iIk heb ééns gezworen 62bij Mijn heiligheid: 63Zo Ik aan David liege!

62Dat is, bij Mijzelven, Die de heilige God ben, Gen. 22:16. Jes. 5:16.

63Van deze manier van eedzweren zie Gen. 14:23; 26:29. 1 Sam. 14:44. 1 Kon. 20:10. Ps. 95:11. Mark. 8:12 staat: Indien dit geslacht een teken zal gegeven worden; maar Matth. 16:4 staat: hun zal geen teken gegeven worden.

i Hebr. 6:13, 17, 18.

3764Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn 65troon zal voor Mij zijn gelijk de zon.

64Zie vers 30.

65Dat is, koninkrijk; Davids rijk is een eeuwig rijk, aangezien Christus, Die uit den zade Davids naar het vlees geboren is en Dien de Heere den stoel Zijns vaders Davids gegeven heeft, een eeuwig Koning is, Luk. 1:32.

38Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan, en de getuige 66in den hemel is getrouw. Sela.

66Te weten voor zoveel als de hemelse lichamen te verstaan geven de vastheid en onveranderlijkheid die in God is. Zie vers 3 en Ps. 97:6. Of: die [te weten maan] een getrouwe getuige in den hemel is. Of: en hiervan is een getrouwe Getuige in den hemel, dat is, Ik Die in den hemel woon, geef hier een getrouwe getuigenis van.

39Maar Gij hebt 67hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen 68Uw gezalfde.

67Te weten Uw koning en Uw volk. Ethan klaagt hier over de ellende der kerk, die zodanig was dat het scheen dat al de vorige beloften van geen waarde waren.

68Te weten den koning; sommigen verstaan Zedekia, 2 Kon. 25:1, enz.

40Gij hebt het 69verbond Uws knechts tenietgedaan; 70Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde.

69Te weten het verbond, hetwelk Gij met Uw knecht, den koning, gemaakt hebt.

70Dat is, Gij hebt zijn kroon op de aarde nedergeworpen en vertreden, als een ongeacht ding. Hij spreekt van de kroon van het koninkrijk Juda, welke David eertijds gehad en gedragen heeft. Zie de aant. Ex. 29:6.

41Gij hebt al 71zijn muren doorgebroken, Gij hebt zijn vestingen 72nedergeworpen.

71Te weten des konings. Versta de muren van de stad Jeruzalem. Zie 2 Kon. 25:10, 13. Ps. 80:13.

72Of: vermorzeld. Hebr. tot vermorzeling gesteld.

42kAllen die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest.

k Ps. 80:13.

4373Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd.

73Te weten hun gevende de macht en courage om Uw volk den krijg aan te doen, ja, om hetzelve te overwinnen, als Job 40:9.

44Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards 74omgekeerd, en 75hebt hem niet staande gehouden in den strijd.

74Dat is, doen omliggen; dat is, Gij hebt hem in den oorlog geen overwinning gegeven, gelijk Gij weleer gedaan hebt.

75Dat is, Gij hebt hem geen kracht gegeven om den strijd te vernieuwen en zijn vijanden het hoofd te bieden; maar Gij hebt hem voor zijn vijanden laten vallen en vlieden.

4576Gij hebt 77zijn schoonheid doen ophouden, en Gij hebt 78zijn troon ter aarde nedergestoten.

76Hebr. Gij hebt doen ophouden van zijn reinheid.

77Te weten des konings; en versta hier door de schoonheid de heerlijkheid en glorie des koninkrijks, welke de vijanden van Gods kerk hadden te schande gemaakt.

78Dat is, zijn koninkrijk.

46Gij hebt de dagen 79zijner jeugd verkort, Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela.

79Dat is, zijner kracht en sterkte. Dit verstaan sommigen van het bloeiende koninkrijk van David en Salomo, anderen van Jojachin, die achttien jaar oud zijnde begon te regeren en regeerde maar drie maanden, 2 Kon. 24:8, 10.

4780Hoelange, o HEERE? Zult Gij U 81steeds 82verbergen? Zal Uw grimmigheid branden als een vuur?

80Te weten zult Gij ons verlaten. Zie dergelijke klachten Ps. 13:2; 79:5.

81Zie Ps. 13 op vers 2.

82Dat is, Uw gunst ons onttrekken?

48Gedenk 83van hoedanige 84eeuw dat ik ben; waarom zoudt Gij aller mensen kinderen 85tevergeefs geschapen hebben?

83Dat is, hoe kort mijn leven is.

84Zie Ps. 39:6.

85Te weten, hen uit deze wereld halende zo haast als zij daarin gekomen zijn, zonder dat zij den tijd en het middel hebben om U te kennen en te loven.

49Wat man leeft er die 86den dood niet zien zal, 87die lzijn ziel zal bevrijden 88van het geweld des grafs? Sela.

86Dat is, die niet zal sterven. Zie dergelijke wijze van spreken Luk. 2:26. Joh. 8:51.

87De zin is: Wat is het van node dat Gij Uw macht tewerkstelt om ons te vernielen, aangezien wij toch in generlei wijze den dood kunnen ontgaan.

88Hebr. van de hand des grafs of der hel. Hebr. scheol.

l Ps. 49:10, 16.

50Heere, waar zijn Uw vorige goedertierenheden, mdie Gij David gezworen hebt bij Uw trouw?

m 2 Sam. 7:15.

51Gedenk, Heere, 89aan den smaad Uwer knechten, die ik in mijn boezem draag van 90alle grote volken;

89Versta dit van het smaden en spotten der vijanden, die het volk Gods in hun ellende en bedroefden staat bespotten, belachende hun godsdienst en hun vertrouwen op hun God.

90Dat is, allerlei. Anders: van al de menigte der volken, te weten die mij bespotten en onteren.

52Waarmede, o HEERE, Uw vijanden smaden, waarmede zij 91de voetstappen Uws gezalfden smaden.

91Dat is, de daden en regering Uws konings. Hetwelk in zulker voege verstaan moet worden van de koningen van Juda, dat het bijzonderlijk is te duiden op Jezus Christus, den eeuwigen Koning der kerk, van Denwelken voorzegd is Gen. 3:15, dat Hem de slang de verzenen zou vermorzelen. Sommigen duiden dit smaden van de voetstappen des gezalfden op het bespotten van de trage toekomst van den Messias.

5392Geloofd zij de HEERE in der eeuwigheid. 93Amen, ja amen.

92De psalmist besluit de zware klacht die hij in dezen psalm gedaan heeft, met een vertrouwen van verlossing uit dit zware kruis, zich verblijdende in het midden zijner ellenden. Zie Rom. 7:24, 25. 2 Kor. 1:3, 4.

93Zie Ps. 41:14.